ECLI:NL:HR:2003:AF0871

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C01/253HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • J.B. Fleers
  • A.G. Pos
  • P.C. Kop
  • F.B. Bakels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens gebreken aan verkochte woning

In deze zaak gaat het om een vordering tot schadevergoeding wegens gebreken aan een woning die door eiser aan verweerder is verkocht. Verweerder heeft eiser gedagvaard voor de Rechtbank te 's-Hertogenbosch, waarbij hij een bedrag van ƒ 74.116,19 vorderde, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente. De Rechtbank heeft de vordering afgewezen, waarna verweerder hoger beroep heeft ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Eiser heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Het Hof heeft bij tussenarrest van 10 april 2001 partijen in de gelegenheid gesteld om feiten en omstandigheden te bewijzen, maar eiser heeft cassatie ingesteld tegen dit tussenarrest.

De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Hof een essentiële stelling van eiser niet heeft besproken, namelijk dat verweerder hem in de gelegenheid had moeten stellen om eventuele gebreken binnen een redelijke termijn te herstellen. De Hoge Raad heeft het arrest van het Gerechtshof vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. De beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie is gereserveerd tot de einduitspraak, waarbij de kosten zullen worden gebracht ten laste van de partij die in het ongelijk wordt gesteld. De uitspraak is gedaan door de vice-president en vijf raadsheren, en openbaar uitgesproken op 14 februari 2003.

Uitspraak

14 februari 2003
Eerste Kamer
Nr. C01/253HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiser 1],
2. [Eiseres 2],
beiden wonende te [woonplaats], België,
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. M.V. Polak,
t e g e n
1. [Verweerster 1],
2. [Verweerder 2],
beiden wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerders in cassatie - tezamen verder te noemen: [verweerder] - hebben bij twee exploiten van 1 april 1997 eisers tot cassatie - tezamen verder te noemen: [eiser] - gedagvaard voor de Rechtbank te 's-Hertogenbosch en - na wijziging en vermeerdering van eis - gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] hoofdelijk te veroordelen tot het betalen aan [verweerder] van een bedrag van ƒ 74.116,19, te vermeerderen met ƒ 3.852,30 aan buitengerechtelijke kosten, de wettelijke rente vanaf het moment van dagvaarden en de kosten van het geding.
[Eiser] heeft de vordering bestreden.
De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 3 oktober 1997 een comparitie van partijen gelast en bij eindvonnis van 13 november 1998 het gevorderde afgewezen.
Tegen beide vonnissen heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. [Eiser] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij tussenarrest van 10 april 2001 heeft het Hof partijen in de gelegenheid gesteld feiten en omstandigheden te bewijzen, zoals verwoord in het arrest, en iedere verdere beslissing aangehouden.
Het tussenarrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het tussenarrest van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen [verweerder] is verstek verleend.
[Eiser] heeft de zaak doen toelichten door zijn advocaat.
De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak ter verdere behandeling en beslissing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 De hiervoor onder 1 vermelde vordering strekt tot schadevergoeding wegens gebreken aan de door [eiser] aan [verweerder] verkochte en geleverde woning. In het bestreden arrest heeft het Hof het verweer van [eiser] verworpen dat [verweerder] niet binnen bekwame tijd nadat hij de gebreken had ontdekt, [eiser] daarvan op de hoogte heeft gesteld. Vervolgens heeft het Hof bewijsopdrachten gegeven met betrekking tot een aantal van de gestelde gebreken.
3.2 Het eerste onderdeel van het middel voert terecht aan dat het Hof aan een essentiële stelling van [eiser] is voorbijgegaan. Naast het verweer dat [verweerder] hem niet tijdig van de gebreken aan de woning op de hoogte heeft gesteld, heeft [eiser] immers - zowel in eerste aanleg als in hoger beroep - aangevoerd dat [verweerder] hem in de gelegenheid had moeten stellen eventuele gebreken binnen een redelijke termijn alsnog zelf te (laten) herstellen. Deze, voor de beoordeling van de vraag of [verweerder] in verzuim was (art. 6:81 e.v. BW) relevante stelling wordt in het bestreden arrest niet besproken. Het Hof had daaraan niet zonder motivering voorbij mogen gaan. Het onderdeel slaagt dus.
3.3 De onderdelen 2 en 3, die uitgaan van de veronderstelling dat het Hof de hiervoor bedoelde stelling van [eiser] (stilzwijgend) heeft verworpen, behoeven gezien het vorenstaande geen behandeling.
3.4 Nu [verweerder] de bestreden beslissing niet heeft uitgelokt noch in cassatie heeft verdedigd, zal de Hoge Raad de beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie reserveren tot de einduitspraak, waarbij de kosten zullen worden gebracht ten laste van de partij die daarbij in het ongelijk zal worden gesteld.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 10 april 2001;
verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing naar het Gerechtshof te Arnhem;
reserveert de beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie tot de einduitspraak;
begroot deze kosten tot op de uitspraak in cassatie aan de zijde van [eiser] op € 1.002,07 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris en aan de zijde van [verweerder] op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp als voorzitter en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, J.B. Fleers, A.G. Pos en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 14 februari 2003.