ECLI:NL:HR:2003:AF0221
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Herrmann
- H.A.M. Aaftink
- O. de Savornin Lohman
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de Hoge Raad in cassatie tegen besluit van het College van Bestuur van de Erasmus Universiteit Rotterdam
In deze zaak gaat het om een verzoek tot cassatie van een uitspraak van de Rechtbank Dordrecht, die op 4 augustus 2000 het beroep van verzoeker ongegrond verklaarde. Dit beroep was gericht tegen een besluit van het College van Bestuur van de Erasmus Universiteit Rotterdam, dat op 13 november 1998 het eervol verleende ontslag van verzoeker per 1 oktober 1998 handhaafde, evenals de bijbehorende ontslaguitkering. Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, die op 12 april 2001 verzoeker niet-ontvankelijk verklaarde wegens overschrijding van de beroepstermijn. Het verzet tegen deze uitspraak werd op 10 januari 2002 ongegrond verklaard.
Vervolgens heeft verzoeker op 31 mei 2001 de Rechtbank Dordrecht verzocht om herziening van de beslissing van 4 augustus 2000, maar deze aanvraag werd op 19 april 2002 afgewezen. Tegen deze beschikking heeft verzoeker cassatie ingesteld. De Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad niet bevoegd is om van het cassatieberoep kennis te nemen.
De Hoge Raad heeft zich vervolgens onbevoegd verklaard om het verzoek in behandeling te nemen, op basis van artikel 78 lid 2 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 31 januari 2003 door de vice-president R. Herrmann en de raadsheren H.A.M. Aaftink en O. de Savornin Lohman.