3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Eiser] is op 6 maart 1990 in dienst getreden bij GAK als inkoper op de afdeling Algemene Zaken. Deze functie is volgens een bij GAK gehanteerde schaal ingeschaald op niveau 6. Ten tijde van de indiensttreding was [eiser] lichamelijk gehandicapt als gevolg van een ongeval dat hem in 1976 was overkomen.
(ii) In november 1991 heeft [eiser] opnieuw een ongeluk gekregen. Ten gevolge daarvan heeft hij een lichte hersenbeschadiging opgelopen en heeft hij zijn werkzaamheden gedurende tien maanden moeten staken. Nadien is hij gedeeltelijk arbeidsongeschikt.
(iii) In augustus 1992 heeft [eiser] zijn werkzaamheden als arbeidstherapie hervat. Op 1 juli 1993 heeft GAK hem op non-actief gesteld, omdat zij [eiser] feitelijk ongeschikt achtte voor zijn werk. Een door [eiser] tegen deze maatregel gerichte vordering in kort geding is door de President van de Rechtbank te Amsterdam bij vonnis van 30 september 1993 afgewezen.
(iv) De Gemeenschappelijke Medische Dienst (hierna: GMD) heeft vervolgens de mogelijkheden tot herplaatsing van [eiser] onderzocht. Bij rapport van 20 augustus 1993 concludeerde zij dat [eiser] ongeschikt was geworden om zijn eigen werk nog langer uit te voeren. Geadviseerd werd te zoeken naar een passende functie van niveau 5 of 4, met werkzaamheden "economisch/administratief gericht, met accent op berekenen, beoordelen en schriftelijk communiceren, waarbij kwaliteit belangrijker is dan kwantiteit, waarin enige bedachtzaamheid van grotere waarde is dan snelheid, terwijl arbeid op HAVO/VWO-niveau haalbaar is te achten."
Het interne arbeidsbureau van GAK heeft getracht een andere functie te vinden voor [eiser], overeenkomstig het advies van de GMD. [Eiser] heeft zich bereid verklaard zo nodig een functie op niveau 3 te vervullen.
(v) Op 1 december 1993 is [eiser], ondanks twijfel bij de leidinggevenden op die afdeling, tewerkgesteld in de functie van medewerker vervoerseconomie op de afdeling vervoer. De tewerkstelling is na vijf weken beëindigd.
(vi) [Eiser] heeft vervolgens opnieuw een kort geding tegen GAK aanhangig gemaakt bij de President van de Rechtbank te Amsterdam, waarin hij vorderde weer tot het werk te worden toegelaten. De president heeft de voorziening geweigerd bij vonnis van 3 november 1994. Dit vonnis is in hoger beroep door het Gerechtshof te Amsterdam bij arrest van 16 maart 1995 bekrachtigd.
(vii) GAK heeft overeenkomstig de toepasselijke CAO aan [eiser] nog gedurende drie jaren na het tweede ongeluk, zijn salaris uitbetaald als suppletie op de door hem ontvangen uitkering. Op 1 december 1994 heeft GAK de betaling gestaakt. [Eiser] heeft daartegen geprotesteerd onder aanbieding van zijn diensten.
(viii) In mei 1995 heeft GAK toestemming gevraagd om de arbeidsverhouding met [eiser] te beëindigen als bedoeld in art. 6 BBA. Deze toestemming is geweigerd bij beslissing van 17 augustus 1995, waarin is gewezen op een verplichting van GAK tot een "extra herplaatsingsinspanning".
(ix) [Eiser] is met ingang van 27 november 1996 tewerkgesteld op de afdeling Personeelsinformatie en Administratie van GAK als administratief medewerker. Deze tewerkstelling is op 17 januari 1997 beëindigd.