ECLI:NL:HR:2003:AF0165

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C01/158HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp
  • J.B. Fleers
  • A.G. Pos
  • D.H. Beukenhorst
  • A. Hammerstein
  • O. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en deskundigenonderzoek in het kader van een dealerovereenkomst tussen importeur en dealer van industriemachines

In deze zaak heeft eiseres tot cassatie, hierna aangeduid als [eiseres], Motrac Landbouw B.V. gedagvaard voor de Rechtbank te Zutphen. De vorderingen van [eiseres] waren gericht op het vaststellen van toerekenbare tekortkomingen door Motrac in de nakoming van hun overeenkomst uit 1984 en een latere overeenkomst uit 1995. [Eiseres] vorderde onder andere een verklaring voor recht en schadevergoeding, inclusief wettelijke rente over onverschuldigd betaalde bedragen. Motrac heeft de vorderingen bestreden en zelf reconventionele vorderingen ingesteld. De Rechtbank heeft in een tussenvonnis een comparitie van partijen gelast en in een eindvonnis van 3 februari 2000 Motrac veroordeeld tot betaling van een provisionele voorziening aan [eiseres]. Motrac heeft hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem, dat de vonnissen van de Rechtbank gedeeltelijk heeft vernietigd en de vorderingen van [eiseres] heeft afgewezen. Tegen dit arrest heeft [eiseres] cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft het arrest van het Gerechtshof vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte voorbijging aan essentiële stellingen van [eiseres] en dat de redelijkheid en billijkheid niet correct waren toegepast. De Hoge Raad heeft Motrac in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld.

Uitspraak

24 januari 2003
Eerste Kamer
Nr. C01/158HR
AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres], gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. B.D.W. Martens,
t e g e n
MOTRAC LANDBOUW B.V., gevestigd te Zutphen,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. A.J. Swelheim.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - heeft bij exploit van 15 juli 1996 verweerster in cassatie - verder te noemen: Motrac - gedagvaard voor de Rechtbank te Zutphen en - na vermeerdering van eis - gevorderd bij vonnis, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
A. Primair:
1. te verklaren voor recht dat Motrac jegens [eiseres] toerekenbaar is tekortgekomen in de nakoming van haar verplichtingen, zoals voortvloeiend uit de tussen partijen in 1984 gesloten overeenkomst, alsmede dat Motrac jegens [eiseres] tekort is gekomen in de nakoming van haar verplichtingen, zoals voortvloeiend uit de tussen partijen op 5 en/of 6 april 1995 gesloten overeenkomst;
a. Motrac te veroordelen om aan [eiseres] te betalen een bedrag van ƒ 1.017.847,20 (ƒ 866.253,-- excl. BTW), te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van ƒ 15.632,20 (ƒ 13.304,-- excl. BTW) vanaf 3 oktober 1995 en over het overige vanaf 1 september 1994, tot aan de dag der algehele voldoening, als zijnde onverschuldigd betaald;
B. subsidiair:
1. Motrac te veroordelen, al dan niet bij wijze van voorschot, te betalen aan [eiseres] een bedrag van ƒ 335.000,--, althans een door de Rechtbank in goede justitie te bepalen voorschot;
2. over te gaan tot benoeming van een deskundige (registeraccountant) met als opdracht om te onderzoeken en aan de Rechtbank te rapporteren, op basis van de in deze procedure gewisselde stukken en de door Motrac aan deze deskundige volledig ter beschikking te stellen administratieve bescheiden over de jaren 1984 tot en met 1995, omtrent de omvang van de prijsverschillen tussen enerzijds de door Motrac aan [eiseres] sedert 1984 gefactureerde bedragen, en anderzijds de door fabrikant (MF/Fermec) terzake aan Motrac gefactureerde bedragen, waaronder bonussen, onkostenvergoedingen of andere vergoedingen en/of creditnota's, ten opzichte van de door [eiseres] aan Motrac verschuldigde bedragen, ingevolge het tussen partijen geldende contract, althans met een zodanige opdracht aan de te benoemen deskundige als de Rechtbank mocht vermenen te behoren, strekkende tot vaststelling van de omvang van de benadeling door Motrac van [eiseres] sedert 1984, met bevel aan Motrac om aan voornoemd onderzoek medewerking te verlenen op straffe van een door de Rechtbank te bepalen dwangsom;
a. Motrac te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] terug te betalen al hetgeen [eiseres] op grond van het hiervoor genoemde aan Motrac onverschuldigd heeft betaald, althans Motrac te veroordelen de door [eiseres] geleden schade als gevolg van Motrac's toerekenbare tekortkoming in de nakoming in de overeenkomst tussen partijen aan [eiseres] te vergoeden, zoals nader vastgesteld c.q. begroot zal worden door de door de Rechtbank te benoemen deskundige, alles te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 september 1994 tot aan de dag der algehele voldoening.
Motrac heeft de vorderingen bestreden en twee reconventionele vorderingen ingesteld.
[Eiseres] heeft deze vorderingen bestreden.
De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 16 april 1998 een comparitie van partijen gelast.
Bij eindvonnis van 3 februari 2000 heeft de Rechtbank:
in conventie:
- Motrac veroordeeld om aan [eiseres] bij wijze van provisionele voorziening te betalen een bedrag van ƒ 143.187,--;
o dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- een deskundigenonderzoek bevolen, partijen in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten overeenkomstig het onder 2.4 van dit vonnis overwogene, en daartoe de zaak naar de rol verwezen, en
- iedere verdere beslissing aangehouden;
in reconventie:
- [eiseres] veroordeeld om aan Motrac te betalen een bedrag van ƒ 5.328,82, alsmede 17,5% BTW over dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over het gehele bedrag vanaf 12 december 1996 tot aan de dag der algehele voldoening.
Tegen de vonnissen van 16 april 1998 en 3 februari 2000 heeft Motrac hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem. [Eiseres] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 20 februari 2001 heeft het Hof de vonnissen van 16 april 1998 en 3 februari 2000 vernietigd, behoudens ten aanzien van de in laatstgenoemd vonnis in reconventie gedane uitspraak en dit vonnis in zoverre bekrachtigd. Opnieuw rechtdoende heeft het Hof de vorderingen van [eiseres] afgewezen.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Motrac heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor Motrac mede door mr. J.M. Haasnoot, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar een ander gerechtshof.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 Deze zaak betreft, kort samengevat, het volgende. Motrac is in 1984 importeur voor Nederland geworden van Massey Ferguson industriemachines. Na bemiddeling door de fabrikant heeft Motrac in dat jaar met [eiseres] een dealerovereenkomst gesloten: aan [eiseres] werd voor het rayon Noord-Brabant en Limburg het alleenrecht verleend voor de verkoop van genoemde machines en de daarbij behorende onderdelen, bij uitsluiting te betrekken van Motrac. Deze overeenkomst hield onder meer het volgende in:
"4. De leveringen van graaf-laadcombinaties zullen tegen de volgende kondities worden geleverd.
Graaf-laadcombinaties:
Inkoopprijs Motrac volgens factuur MF te verhogen met 2% en vracht-inklarings- en betaalde telex- en telefoonkosten. (...) De betaling is contant bij aflevering.
Onderdelen:
Inkoopprijs Motrac (...) verhoogd met 10% -vracht- en inklaringskosten.(...)"
Bij brief van 29 juni 1994 heeft Motrac de dealerovereenkomst opgezegd tegen 1 november 1994. In 1995 heeft [eiseres] het importeurschap van Massey Ferguson industriemachines overgenomen van Motrac. Tussen partijen is geschil ontstaan over de prijzen die Motrac gedurende de looptijd van de dealerovereenkomst aan [eiseres] in rekening heeft gebracht.
3.2 Aan haar hiervoor onder 1 vermelde vorderingen heeft [eiseres] ten grondslag gelegd dat Motrac van 1984 tot 1 november 1994 hogere bedragen aan haar in rekening heeft gebracht dan waartoe zij op grond van artikel 4 van de dealer-overeenkomst gerechtigd was. Volgens [eiseres] diende Motrac bij het vaststellen van de aan [eiseres] in rekening te brengen prijzen tot uitgangspunt te nemen de inkoopprijzen die Motrac zelf aan Massey Ferguson (hierna: MF) had betaald; derhalve de inkoopprijzen verminderd met alle haar door MF verleende bonussen en kortingen. Volgens Motrac was echter overeengekomen dat zij aan [eiseres] ter zake van de graaf- laadcombinaties niet meer zou factureren dan de prijs volgens de "export price-list" van MF, te vermeerderen met 2%. De Rechtbank heeft het standpunt van [eiseres] juist bevonden, Motrac veroordeeld om bij wijze van provisionele voorziening ƒ 143.187,-- aan [eiseres] te betalen en een deskundigenonderzoek gelast met het oog op de vaststelling van het door [eiseres] geleden nadeel.
In hoger beroep, waar Motrac haar standpunt in die zin wijzigde dat volgens haar overeengekomen was dat zij aan [eiseres] in rekening zou brengen de prijs volgens de "export price-list" van MF, te verminderen met alleen de vaste korting die Motrac als importeur verkreeg en te vermeerderen met de opslag van 2% en de in art. 4 genoemde kosten, heeft het Hof de grieven van Motrac die gericht waren tegen de aanvaarding van voormeld standpunt van [eiseres] gegrond bevonden.
3.3 De in de middelen 1, 2 en 3 aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu deze klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.4.1 Middel 4 klaagt dat het Hof ten onrechte is voorbijgegaan aan de stelling van [eiseres] dat zij bij het sluiten van de dealerovereenkomst uitdrukkelijk heeft bedongen dat Motrac zou factureren op basis van de werkelijke inkoopprijs volgens de factuur van MF aan Motrac, juist teneinde te voorkomen dat er verschil zou kunnen bestaan tussen de prijs volgens de "export price-list" van MF en de werkelijk door MF aan Motrac gefactureerde prijs.
3.4.2 Dit middel is gegrond. Na in rov. 4.3 de tekst van art. 4 van de dealerovereenkomst te hebben geciteerd, vervolgt het Hof in zijn rov. 4.4 aldus: "Volgens [eiseres] volgt hieruit dat Motrac de werkelijk door haar aan Massey Ferguson (MF) betaalde inkoopprijzen tot uitgangspunt moest nemen." Voor de door haar verdedigde uitleg van art. 4 heeft [eiseres] zich echter, naar het middel terecht betoogt, niet alleen beroepen op de tekst van die bepaling. Zij heeft daarnaast in haar memorie van antwoord bij wijze van reactie op hetgeen Motrac, onder verwijzing naar een door haar overgelegde verklaring van haar vroegere directeur [betrokkene 2], had aangevoerd omtrent de ontstaansgeschiedenis van de dealerovereenkomst, onder meer het volgende naar voren gebracht: "[Betrokkene 2] verklaart voorts dat partijen er op dat moment ook vanuit gingen dat er geen verschil zou bestaan tussen de factuurprijs en de prijs volgens de prijslijst. Daarmee wordt temeer bevestigd dat [eiseres] er niet op bedacht hoefde te zijn dat daartussen stelselmatige verschillen zouden kunnen ontstaan. Niettemin wilde met name [eiseres] onduidelijkheid op dit punt uitsluiten, en heeft zij tijdens de onderhandelingen aangedrongen op een duidelijk (zo objectief mogelijk) criterium, te weten de werkelijke inkoopprijs. Ook Motrac bedoelde op dat moment dus de werkelijke inkoopprijs tot uitgangspunt te nemen." Aan deze stelling en aan de ter staving daarvan overgelegde verklaring van [betrokkene 1] (ten tijde van het sluiten van de dealerovereenkomst directeur van [eiseres]) is het Hof voorbijgegaan. Ten onrechte, omdat het hier om een met het oog op de bij de uitleg van overeenkomsten als de onderhavige toe te passen "Haviltex-maatstaf" essentiële stelling van [eiseres] gaat.
3.5 Middel 5, dat betrekking heeft op het subsidiaire verweer van Motrac in hoger beroep, mist feitelijke grondslag voorzover het ervan uitgaat dat het Hof in zijn rov. 4.7 heeft geoordeeld dat [eiseres] heeft ingestemd met de wijze van factureren door Motrac. Het Hof heeft (slechts) geoordeeld dat [eiseres] bij Motrac het vertrouwen heeft gewekt daarmee in te stemmen. De overige in het middel vervatte klachten komen erop neer, zo begrijpt de Hoge Raad, dat het Hof (ook) met dit oordeel buiten de rechtsstrijd in hoger beroep is getreden. Deze klacht is gegrond. In de desbetreffende stellingen van Motrac (memorie van grieven onder 3.11) valt immers niet te lezen dat [eiseres] bij haar (Motrac) het vertrouwen heeft gewekt alsnog ermee in te stemmen dat Motrac prijzen in rekening bracht die hoger waren dan het bedrag van de werkelijk door Motrac aan MF betaalde inkoopprijs vermeerderd met 2% alsmede de hiervoor bedoelde kosten.
3.6.1 Middel 6 keert zich met twee klachten tegen 's Hofs rov. 4.7 voor zover luidend:
"Bovendien is het hof van oordeel dat in een situatie waarin [eiseres] zich zelf niet houdt aan artikel 4 van de dealerovereenkomst door niet op tijd te betalen, het in strijd met de redelijkheid en de billijkheid is als zij harerzijds achteraf wél stipte (d.w.z. letterlijke) nakoming van dit artikel verlangt van Motrac."
3.6.2 De eerste klacht mist feitelijke grondslag en kan daarom niet tot cassatie leiden: anders dan de klacht veronderstelt, is in de aangevallen overweging geen sprake van het creëren of aannemen van een opschortingsrecht door het Hof.
3.6.3 De tweede klacht, erop neerkomende dat het Hof de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid "verder oprekt" dan in de rechtspraak wordt aanvaard, is daarentegen gegrond. Voor het buiten toepassing laten van een krachtens overeenkomst tussen partijen geldende regel bestaat immers niet reeds grond indien, zoals het Hof heeft geoordeeld, het beroep op die regel in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Daarvoor is nodig dat dat beroep in de omstandigheden van het geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 20 februari 2001;
verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch;
veroordeelt Motrac in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 4.363,64 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp als voorzitter, J.B. Fleers, A.G. Pos, D.H. Beukenhorst en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer O. de Savornin Lohman op 24 januari 2003.