ECLI:NL:HR:2003:AF0159
Hoge Raad
- Cassatie
- P. Neleman
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- H.A.M. Aaftink
- O. de Savornin Lohman
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van het arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage en verwijzing naar het Gerechtshof te Amsterdam in een civiele zaak tussen eiser en Pavema B.V.
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 januari 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen eiser en Pavema B.V. De zaak begon met een geding dat door Pavema was aangespannen tegen eiser bij de Rechtbank te Rotterdam, waarbij Pavema vorderingen had ingesteld wegens toerekenbare tekortkomingen in de nakoming van contractuele verplichtingen door eiser. De Rechtbank heeft in haar vonnis van 30 november 1995 Pavema veroordeeld tot betaling aan eiser van een bedrag van ƒ 40.000,-- met wettelijke rente, en andere vorderingen van beide partijen afgewezen.
Pavema ging in hoger beroep bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waar eiser incidenteel hoger beroep instelde. Het Hof heeft in zijn tussenarrest van 26 januari 1999 Pavema toegelaten tot bewijslevering. Na het horen van getuigen heeft het Hof in een tussenarrest van 27 februari 2001 overwogen dat de verklaring van eiser slechts betekenis had als aanvulling op ander bewijs. Eiser heeft cassatie ingesteld tegen dit tussenarrest, waarbij hij stelde dat het Hof een onjuiste rechtsopvatting had gehanteerd.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Hof inderdaad blijk had gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad heeft het arrest van het Gerechtshof vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. Tevens is Pavema veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van eiser zijn begroot op € 967,67 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.