ECLI:NL:HR:2003:AF0159

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C01/154HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • H.A.M. Aaftink
  • O. de Savornin Lohman
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van het arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage en verwijzing naar het Gerechtshof te Amsterdam in een civiele zaak tussen eiser en Pavema B.V.

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 januari 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen eiser en Pavema B.V. De zaak begon met een geding dat door Pavema was aangespannen tegen eiser bij de Rechtbank te Rotterdam, waarbij Pavema vorderingen had ingesteld wegens toerekenbare tekortkomingen in de nakoming van contractuele verplichtingen door eiser. De Rechtbank heeft in haar vonnis van 30 november 1995 Pavema veroordeeld tot betaling aan eiser van een bedrag van ƒ 40.000,-- met wettelijke rente, en andere vorderingen van beide partijen afgewezen.

Pavema ging in hoger beroep bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waar eiser incidenteel hoger beroep instelde. Het Hof heeft in zijn tussenarrest van 26 januari 1999 Pavema toegelaten tot bewijslevering. Na het horen van getuigen heeft het Hof in een tussenarrest van 27 februari 2001 overwogen dat de verklaring van eiser slechts betekenis had als aanvulling op ander bewijs. Eiser heeft cassatie ingesteld tegen dit tussenarrest, waarbij hij stelde dat het Hof een onjuiste rechtsopvatting had gehanteerd.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Hof inderdaad blijk had gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad heeft het arrest van het Gerechtshof vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. Tevens is Pavema veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van eiser zijn begroot op € 967,67 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.

Uitspraak

17 januari 2003
Eerste Kamer
Nr. C01/154HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser], wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. R.S. Meijer,
t e g e n
PAVEMA B.V., gevestigd te Ridderkerk,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: voorheen mr. F.M. Wachter,
thans mr. R.F. Thunnissen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: Pavema - heeft bij exploit van 17 november 1994 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - gedagvaard voor de Rechtbank te Rotterdam en gevorderd bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. te verklaren voor recht dat [eiser] op gronden als in het lichaam van deze dagvaarding genoemd toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn contractuele verplichtingen en mitsdien gehouden is alle te dezen geleden en nog te lijden schade te vergoeden aan Pavema, en
b. [eiser] te veroordelen om aan Pavema te betalen een schadevergoeding ten bedrage van ƒ 72.848,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der schade, althans vanaf 10 juni 1993 tot aan de dag der algehele voldoening, en voor het overige een schadevergoeding op te maken bij staat.
[Eiser] heeft de vorderingen bestreden en zijnerzijds in reconventie gevorderd bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. Pavema te veroordelen om aan [eiser] te betalen een bedrag van ƒ 7.895,90, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van de conclusie van eis in reconventie;
b. te bepalen dat aan het te dezen te wijzen vonnis dezelfde kracht toekomt als een in de wettige vorm opgemaakte akte van Pavema B.V. dan wel [betrokkene 1] waarbij aan het in deze conclusie genoemde notariskantoor toestemming wordt verleend het nog onder voornoemd notariskantoor berustende bedrag van ƒ 40.000,-- aan restant-koopsom van het m.s. [A] vrij te geven aan [eiser];
c. Pavema te veroordelen om aan [eiser] te betalen de wettelijke rente over het sub b bedoelde bedrag van ƒ 40.000,-- te rekenen vanaf 28 mei 1993 tot en met de dag van vrijgave van het bedrag van ƒ 40.000,-- door het sub b bedoelde notariskantoor aan [eiser].
Pavema heeft de vorderingen in reconventie bestreden.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 30 november 1995 - per saldo in conventie en in reconventie rechtdoende - Pavema veroordeeld om (desgeraden uit het daartoe bestemde depot onder de notaris, partijen bekend, te Terneuzen) aan [eiser] te betalen het bedrag van ƒ 40.000,-- met de wettelijke rente, althans de door de notaris daarover, sedert 27 augustus 1992, gekweekte rente, en voorts om aan [eiser] ƒ 3.880,-- te betalen met de wettelijke rente daarover sedert 24 februari 1995 tot op de dag der voldoening, en het over en weer meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen dit in conventie en in reconventie gewezen vonnis heeft Pavema hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. [Eiser] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij tussenarrest van 26 januari 1999 heeft het Hof Pavema tot bewijslevering toegelaten. Na enquête en contra-enquête heeft het Hof bij tussenarrest van 27 februari 2001 alvorens verder te beslissen de zaak naar de rol verwezen teneinde Pavema in de gelegenheid te stellen zich nader uit te laten als onder 8.2 en 8.3 van dit arrest bedoeld.
Beide tussenarresten van het Hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het tussenarrest van het Hof van 27 februari 2001 heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Pavema heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot vernietiging van het bestreden arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage en tot verwijzing van het geding ter verdere behandeling en beslissing naar een ander Gerechtshof.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Wat betreft de feiten en het verloop van de procedure verwijst de Hoge Raad naar de punten 2-12 van de conclusie van de Advocaat-Generaal en naar het hiervoor onder 1 overwogene.
3.2 Het Hof heeft in zijn tussenarrest van 26 januari 1999 Pavema toegelaten tot het leveren van bewijs van haar stellingen als weergegeven in rov. 3.1 tot en met 3.5 van dat arrest. Hieraan gevolg gevend heeft Pavema vier getuigen doen horen en [eiser] één, nl. zichzelf.
In rov. 4 van het tussenarrest van 27 februari 2001 heeft het Hof onder meer overwogen dat het Hof overeenkomstig het bepaalde in art. 213 (oud) Rv. aan de verklaring van [eiser] slechts betekenis toekent voorzover deze strekt ter aanvulling van ander - onvolledig - bewijs.
Onderdeel 1 klaagt terecht dat het Hof, aldus oordelend, heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Het doen horen van [eiser] als getuige strekte immers blijkens 's Hofs arrest niet tot het leveren van bewijs van door [eiser] te bewijzen feiten, maar tot tegenbewijs tegen het door Pavema voorgebrachte bewijs en was derhalve slechts gericht op het ontzenuwen van dit bewijs. Art. 213 lid 1 (oud; thans: art. 164 lid 2) is derhalve op de verklaring van [eiser] niet van toepassing (HR 7 april 2000, nr. C98/230, NJ 2001, 32).
3.3 De overige onderdelen behoeven geen bespreking. De in die onderdelen aan de orde gestelde punten kunnen na verwijzing aan de orde komen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 27 februari 2001;
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt Pavema in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 967,67 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, H.A.M. Aaftink, O. de Savornin Lohman en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer O. de Savornin Lohman op 17 januari 2003.