ECLI:NL:HR:2003:AF0131
Hoge Raad
- Cassatie
- P. Neleman
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- J.B. Fleers
- A.G. Pos
- O. de Savornin Lohman
- F.B. Bakels
- Rechtspraak.nl
Eigendom en gebruik van een steiger aan de Vecht in relatie tot erfdienstbaarheid
In deze zaak gaat het om een geschil tussen [eiser] en [verweerder] c.s. over de eigendom van een steiger die aan het erf van [eiser] grenst. [Eiser] stelt dat hij eigenaar is van de steiger, omdat deze een bestanddeel is van zijn erf. Hij heeft [verweerder] c.s. gedagvaard voor de Rechtbank te Amsterdam en vorderde onder andere dat de steiger ontruimd zou worden. De Rechtbank heeft de vorderingen van [eiser] afgewezen en in reconventie een gerechtelijke plaatsopneming bevolen. [Eiser] heeft hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat het verzet van [verweerder] c.s. tegen de vermeerdering van eis ongegrond verklaarde en het vonnis van de Rechtbank bekrachtigde.
Het Hof oordeelde dat de steiger geen bestanddeel is van de onroerende zaak van [eiser] in de zin van artikel 3:4 BW, omdat de steiger niet zodanig met de grond is verbonden dat deze niet zonder beschadiging van betekenis kan worden verwijderd. [Eiser] heeft cassatie ingesteld tegen het arrest van het Hof. De Hoge Raad heeft de conclusie van de Advocaat-Generaal gevolgd en het beroep verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van [eiser] niet tot cassatie konden leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft [eiser] in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld.
De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de eerdere oordelen van de Rechtbank en het Gerechtshof, waarbij de eigendom van de steiger en de vraag of deze een bestanddeel van het erf van [eiser] is, centraal stonden. De zaak illustreert de juridische complexiteit rondom eigendom en erfdienstbaarheden, vooral in situaties waar onroerend goed en bijbehorende structuren zoals steigers in het geding zijn.