ECLI:NL:HR:2003:AE9671

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02453/01 M
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen veroordeling voor poging tot hulp bij ontkomen aan opsporing

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, Militaire Kamer, die op 18 juli 2001 een verdachte heeft veroordeeld voor poging tot het helpen van een persoon om te ontkomen aan de nasporing door de Koninklijke Marechaussee. De verdachte, commandant van de vliegbasis Woensdrecht, werd beschuldigd van het opzettelijk geven van een opdracht aan zijn ondergeschikten om de Koninklijke Marechaussee af te bellen, nadat er een ongeval had plaatsgevonden waarbij alcohol in het spel zou zijn. De Hoge Raad oordeelt dat de bewezenverklaring van de poging tot hulp bij het ontkomen aan de opsporing niet in strijd is met de wet, ook al had de verdachte geen strafvorderlijke bevoegdheid om de KMAR te bevelen. De Hoge Raad concludeert dat de mededeling van de commandant aan de KMAR, dat verder onderzoek niet nodig was, wel degelijk invloed kon hebben op de beslissing van de KMAR om al dan niet een onderzoek in te stellen. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, omdat de middelen die zijn ingediend niet tot cassatie kunnen leiden. De uitspraak van het Hof blijft daarmee in stand, en de verdachte wordt veroordeeld tot een geldboete van vijfhonderd gulden, subsidiair tien dagen hechtenis.

Uitspraak

28 januari 2003
Strafkamer
nr. 02453/01 M
AG/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, Militaire Kamer, van 18 juli 2001, nummer 21/000837-01, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1950, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Arnhem van 19 maart 2001, militaire kamer, - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 1 en 2 primair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van "poging tot: opzettelijk iemand die schuldig is aan enig misdrijf behulpzaam zijn in het ontkomen aan de nasporing van of aanhouding door de ambtenaren van de politie" veroordeeld tot een geldboete van vijfhonderd gulden, subsidiair tien dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P. Reitsma, advocaat te Nijkerk, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
2.2. De Hoge Raad heeft kennis genomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het tweede en het derde middel
4.1. Het tweede middel klaagt dat het bewezenverklaarde opzet niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Het derde middel behelst de klacht dat het bewezenverklaarde "behulpzaam zijn" niet uit de bewijsmiddelen kan volgen. De middelen lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
4.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 31 januari 2000 op de Vliegbasis Woensdrecht te Hoogerheide, ter uitvoering van het door hem verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon, de korporaal [betrokkene 1], die schuldig was aan het misdrijf van artikel 8 lid 1 en/of artikel 8 lid 2 aanhef en onder a en/of artikel 8 lid 2 aanhef en onder b Wegenverkeerswet 1994, behulpzaam te zijn in het ontkomen aan de nasporing van of aanhouding door een of meer ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee, met dat opzet toen en daar aan (zijn) ondergeschikte(n) de opdracht heeft gegeven om de (inmiddels gewaarschuwde) Koninklijke Marechaussee af te bellen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
4.3. Het Hof heeft blijkens de gebezigde bewijsmiddelen het volgende vastgesteld:
(i) de verdachte, commandant van de vliegbasis Woensdrecht, heeft op 31 januari 2000 omstreeks 22.00 uur op het terrein van de basis een auto zien staan waarvan het rechtervoorwiel op een betonnen bol naast de weg stond;
(ii) dit ongeval was daarvoor al opgemerkt door majoor [betrokkene 2], die bij de officier van Basisdienst, zijnde plaatsvervangend basiscommandant [betrokkene 3] melding had gemaakt van het ongeval met de mededeling dat er vermoedelijk alcohol in het spel was;
(iii) de plaatsvervangend basiscommandant heeft vervolgens de Koninklijke marechaussee (hierna ook: KMAR) geïnformeerd over het ongeval, met de mededeling dat er vermoedelijk alcohol in het spel was, en heeft een patrouille van de Luchtmachtbewaking naar de plaats van het ongeval gestuurd;
(iv) ter plaatse aangekomen troffen de twee patrouille-leden de verdachte aan alsook korporaal [betrokkene 1], de bestuurder van genoemde auto;
(v) de verdachte heeft toen tegen de patrouille gezegd dat [betrokkene 1] te veel had gedronken; tegen [betrokkene 1] zei de verdachte dat hij hem deze keer nog wel zou "matsen";
(vi) de verdachte heeft vervolgens aan de patrouille opdracht gegeven [betrokkene 1] naar zijn legeringsgebouw te begeleiden en de KMAR af te bellen met de mededeling dat hij, verdachte, het niet noodzakelijk vond dat de KMAR ter plaatse kwam;
(vii) om 23.30 uur diezelfde avond werd de verdachte gebeld door de KMAR die hem mededeelde toch een onderzoek te willen instellen;
(viii) de verdachte heeft toen nogmaals gezegd dat hij verder onderzoek niet noodzakelijk vond.
4.4. Het derde middel berust in de kern op de opvatting dat er van de bewezenverklaarde poging tot het "behulpzaam zijn bij" het ontkomen aan de nasporing van of aanhouding door een of meer ambtenaren van de Koninklijke marechaussee in deze zaak geen sprake kan zijn, omdat de verdachte als commandant van de vliegbasis geen enkele strafvorderlijke bevoegdheid heeft, terwijl er "ook anderszins geen functionele relatie bestaat tussen de verdachte en personeel van de KMAR", zodat het afbellen van de inmiddels gewaarschuwde marechaussee geen gevolg kon hebben. Die opvatting is echter onjuist. De enkele omstandigheid dat de verdachte niet bevoegd was personeel van de KMAR bij het uitoefenen van hun opsporingstaak bevelen en aanwijzingen te geven, staat aan een bewezenverklaring van het in het middel bedoelde onderdeel van de tenlastelegging niet in de weg. Het Hof heeft klaarblijkelijk geoordeeld, hetgeen niet onbegrijpelijk is, dat de telefonische mededeling aan de eerder gewaarschuwde KMAR, daarop neerkomende dat een onderzoek naar het eenzijdige ongeval op de vliegbasis niet nodig was, afkomstig als deze uiteindelijk was van de commandant van de vliegbasis, ertoe strekte en ertoe had kunnen leiden dat de KMAR, hoewel daartoe niet gehouden, overeenkomstig die strekking alsnog zou afzien van het instellen van een opsporingsonderzoek. Het derde middel is dus tevergeefs voorgesteld.
Voorts heeft het Hof, anders dan het tweede middel aanvoert, het bewezenverklaarde opzet uit de gebezigde bewijsmiddelen kunnen afleiden.
4.5. Uit het voorgaande volgt dat beide middelen falen.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens en J.P. Balkema, in bijzijn van de waarnemend-griffier I.W.P. Verboon, en uitgesproken op 28 januari 2003.