ECLI:NL:HR:2003:AE9668
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- F.H. Koster
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen niet-ontvankelijk verklaring in hoger beroep wegens valsheid in geschrift
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 januari 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was in eerste aanleg door de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Breda veroordeeld voor valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, en kreeg een geldboete van ƒ 1.600,- of dertig dagen hechtenis. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, maar het Hof heeft haar niet-ontvankelijk verklaard in dit hoger beroep. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. G.A.F.M. Wouters, heeft cassatie ingesteld en middelen van cassatie voorgesteld.
De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof te Arnhem voor een nieuwe behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de verkeerde maatstaf heeft gehanteerd bij de afwijzing van het verzoek tot het horen van getuigen. De advocaat-generaal had geconcludeerd dat het beroep verworpen moest worden, maar de Hoge Raad heeft dit oordeel niet gevolgd. De zaak is van belang voor de uitleg van artikel 321 van het Wetboek van Strafvordering, dat betrekking heeft op de oproeping van getuigen na schorsing van het onderzoek ter terechtzitting.
De Hoge Raad benadrukt dat het openbaar ministerie de oproeping van getuigen niet mag weigeren zonder dat dit redelijkerwijs de verdediging van de verdachte schaadt. De beslissing van het Hof om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep is daarmee onterecht gebleken. De uitspraak van de Hoge Raad heeft dus niet alleen gevolgen voor de betrokken verdachte, maar ook voor de rechtspraktijk met betrekking tot de oproeping van getuigen in hoger beroep.