ECLI:NL:HR:2003:AE9382

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C01/133HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • J.B. Fleers
  • H.A.M. Aaftink
  • D.H. Beukenhorst
  • P.C. Kop
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van een arbeidsgeschil over salaris en afrekeningen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 januari 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Paramedisch Centrum Lazonder Utrecht B.V. en een verweerder, die eerder een vordering had ingesteld bij de Kantonrechter te Utrecht. De verweerder had Lazonder gedagvaard op 17 februari 1999, met als doel een bedrag van ƒ 13.013,63 (netto) te vorderen, vermeerderd met wettelijke rente en kosten. De Kantonrechter heeft op 8 december 1999 Lazonder veroordeeld tot betaling van dit bedrag, evenals wettelijke verhogingen en buitengerechtelijke kosten. Lazonder heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Utrecht, die op 20 december 2000 het vonnis van de Kantonrechter gedeeltelijk heeft vernietigd en opnieuw heeft geoordeeld over de vorderingen van de verweerder.

Lazonder heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen het vonnis van de Rechtbank. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten in de cassatie niet tot een andere uitkomst konden leiden. De Hoge Raad heeft de vordering van Lazonder verworpen en haar veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 359,48 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris. De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door raadsheer A. Hammerstein.

De zaak betreft belangrijke juridische vragen over de toewijsbaarheid van vorderingen in arbeidsgeschillen en de rol van de Hoge Raad in cassatieprocedures. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van artikel 81 RO, dat bepaalt dat klachten die niet leiden tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling, geen nadere motivering behoeven.

Uitspraak

3 januari 2003
Eerste Kamer
Nr. C01/133HR
MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
PARAMEDISCH CENTRUM LAZONDER UTRECHT B.V., gevestigd te Utrecht,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. R.Th.R.F. Carli,
t e g e n
[Verweerder], wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. R.A.A. Duk.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - heeft bij exploit van 17 februari 1999 eiseres tot cassatie - verder te noemen: Lazonder - gedagvaard voor de Kantonrechter te Utrecht en gevorderd Lazonder te veroordelen:
1. om aan [verweerder] te voldoen een bedrag van ƒ 13.013,63 (netto), vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de respectievelijke dagen van opeisbaarheid, tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede vermeerderd met de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW;
2. om aan [verweerder] te overleggen de afrekeningen over 1992 en 1993, zodanig dat [verweerder] zelf kan vaststellen of hij daadwerkelijk heeft ontvangen de twee maandsalarissen die, als gevolg van de bovenomschreven wijziging van het salarisbetalingssysteem in 1991, in de jaren 1992 en 1993 dienden te worden nabetaald;
3. om aan [verweerder] te voldoen de gemaakte redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte, zijnde ƒ 1.301,36.
Lazonder heeft de vordering bestreden. Bij conclusie van dupliek heeft Lazonder een vordering in reconventie ingesteld. Deze vordering speelt in cassatie geen rol meer.
De Kantonrechter heeft bij vonnis van 8 december 1999 - voor zover van belang - Lazonder veroordeeld om:
A. aan [verweerder] te betalen:
- ƒ 13.013,63 netto wegens salaris vermeerderd met de wettelijke rente sedert de onderscheidene vervaldata tot de voldoening;
- ƒ 6.506,82 wegens wettelijke verhoging vermeerderd met de wettelijke rente sedert 17 februari 1999 tot de voldoening;
- ƒ 1.301,36 wegens buitengerechtelijke incassokosten;
B. aan [verweerder] specificaties van de afrekeningen over 1992 en 1993 te verstrekken zodanig dat [verweerder] zelf kan vaststellen of hij daadwerkelijk heeft ontvangen de twee maandsalarissen die, als gevolg van de bovenomschreven wijziging van het salarisbetalingssysteem in 1991, in de jaren 1992 en 1993 dienden te worden nabetaald.
Tegen dit vonnis heeft Lazonder hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Utrecht.
Bij vonnis van 20 december 2000 heeft de Rechtbank het bestreden vonnis vernietigd, voor zover dat betreft de veroordeling van Lazonder als vermeld onder A. in het dictum van het bestreden vonnis, en, opnieuw rechtdoende, Lazonder veroordeeld om aan [verweerder] te betalen:
i. ƒ 13.013,63 netto wegens salaris vermeerderd met de wettelijke rente sedert de onderscheidene vervaldata dat de voldoening met die bepaling dat over ƒ 5.705,52 en ƒ 7.439,46 de wettelijke rente vanaf 15 oktober 1993 verschuldigd is;
ii. ƒ 2.253,12 wegens wettelijke verhoging vermeerderd met de wettelijke rente sedert 20 oktober 1998 tot de voldoening;
iii. ƒ 1.301,36 wegens buitengerechtelijke kosten.
Het meer of anders gevorderde heeft de Rechtbank afgewezen.
Het vonnis van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de Rechtbank heeft Lazonder beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Lazonder in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 359,48 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, H.A.M. Aaftink, D.H. Beukenhorst en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 3 januari 2003.