ECLI:NL:HR:2003:AE9074

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00643/02 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen beschikking Rechtbank Amsterdam inzake beklag teruggave inbeslaggenomen auto

Op 11 maart 2003 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak tegen een beschikking van de Rechtbank te Amsterdam, gedateerd 14 februari 2002. De zaak betreft een beklag ingediend door een klager, geboren in Marokko in 1950, die verzocht om teruggave van een inbeslaggenomen bestelauto, een Mercedes 108D. De Rechtbank had het beklag ongegrond verklaard, omdat de auto was ontvreemd van een derde, en de klager niet de bescherming genoot van artikel 3:86, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek. De klager had de auto via zijn zoon gekocht van een onbekende man, zonder aankoopbewijs, en de verzekeringsmaatschappij Nationale Nederlanden had in de rechten van de oorspronkelijke eigenaar getreden.

De Advocaat-Generaal Jörg had geconcludeerd dat de Hoge Raad de beschikking van de Rechtbank zou moeten vernietigen en de zaak zou moeten verwijzen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling. De Hoge Raad oordeelde echter dat de Rechtbank terecht had vastgesteld dat de klager niet beschermd was tegen revindicatie door de oorspronkelijke eigenaar, en dat de belangen van andere belanghebbenden niet geschaad waren bij de behandeling van het klaagschrift.

De Hoge Raad verwierp het beroep van de klager, oordelend dat het middel niet tot cassatie kon leiden en dat er geen grond was voor ambtshalve vernietiging van de bestreden beschikking. De uitspraak werd gedaan door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend-griffier, en werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

11 maart 2003
Strafkamer
nr. 00643/02 B
EW/IK
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Amsterdam van 14 februari 2002, nummer RK 01/4702, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[klager], geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] 1950, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft ongegrond verklaard het door [klager] ingediende beklag strekkende tot teruggave aan hem van de in bovenstaande beschikking omschreven bestelauto Mercedes 108D, kenteken [AA-00-AA], kleur rood en kentekenbewijzen deel I en II dan wel vergoeding van de schade.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. I. Heijselaar, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de beschikking zal vernietigen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te Amsterdam, teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt dat het beklag ten onrechte ongegrond is verklaard.
3.2. De Rechtbank heeft blijkens de bestreden beschikking het volgende vastgesteld:
- de onder klager inbeslaggenomen auto (Mercedes Vito, 108D) is ontvreemd tussen 27 maart 2001 en 29 maart 2001 in Den Haag ten nadele van [slachtoffer];
- de zoon van klager heeft verklaard de auto op 7 april 2001, naar aanleiding van een advertentie in de Telegraaf, van een hem onbekende man, genaamd [betrokkene 1], op straat te hebben gekocht voor zijn vader (klager). Hij heeft geen aankoopbewijs ontvangen;
- de verzekeringsmaatschappij Nationale Nederlanden is in de rechten getreden van [slachtoffer];
- de auto is ter beschikking gesteld aan de verzekeringsmaatschappij Nationale Nederlanden, zonder dat hiertoe door of namens de Officier van Justitie is besloten.
3.3. De bestreden beschikking houdt het volgende in:
"Nu er meerdere belanghebbenden zijn, te weten klager en de verzekeringsmaatschappij, dient in de eerste plaats te worden beoordeeld of teruggave aan klager op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord zou zijn, los van het gegeven dat het beslag feitelijk is opgeheven.
Nu genoemd goed door de zoon van klager niet is gekocht van een persoon die van het verhandelen aan het publiek van soortgelijke zaken anders dan als veilinghouder zijn bedrijf maakt in een daartoe bestemde bedrijfsruimte wordt klager - gelet op het bepaalde in artikel 3.86 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek- niet beschermd tegen revindicatie door de oorspronkelijke eigenaar, dan wel degene die in zijn rechten is getreden.
Derhalve acht de rechtbank het beklag ongegrond en komt de rechtbank aan het verzoek tot vergoeding van de schade niet toe.
Nu de rechtbank tot deze beslissing komt is zij van oordeel dat de belangen van de niet opgeroepen belanghebbende niet zijn geschaad bij de behandeling van het klaagschrift in hun afwezigheid."
3.4. Het oordeel van de Rechtbank dat klager gelet op de door de Rechtbank vastgestelde omstandigheden niet de bescherming geniet van art. 3:86, derde lid, BW en dat de bestolene, onderscheidenlijk de verzekeringsmaatschappij die in diens rechten is getreden, de onderhavige auto als zijn of haar eigendom had kunnen opvorderen, geeft, anders dan het middel wil, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
3.5. Aan het middel ligt voorts kennelijk de opvatting ten grondslag dat, in het geval dat, zoals hier, de Officier van Justitie bij de behandeling in raadkamer mededeelt dat het belang van de strafvordering het voortduren van het beslag niet vordert, de Rechtbank niet alleen daarvan moet uitgaan, hetgeen op zichzelf juist is, doch tevens gehouden zou zijn het inbeslaggenomen voorwerp terug te geven aan de klager als degene onder wie de auto inbeslaggenomen is, ook al zou de Rechtbank hebben vastgesteld, zoals zij dat in deze zaak heeft gedaan, dat dat voorwerp aan een derde ontstolen is, die terzake het recht van revindicatie toekomt.
Die opvatting is echter onjuist.
3.6. Uit het voorgaande vloeit voort dat het middel tevergeefs is voorgesteld.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden beschikking ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens en J.P. Balkema, in bijzijn van de waarnemend-griffier I.W.P. Verboon, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 maart 2003.