ECLI:NL:HR:2003:AE9069
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- G.J.M. Corstens
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- B.C. de Savornin Lohman
- W.A.M. van Schendel
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de rechtmatigheid van opsporingsmethoden in drugszaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 februari 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1957 en ten tijde van de uitspraak gedetineerd in het Huis van Bewaring 'De Boschpoort' te Breda, was in hoger beroep veroordeeld tot zes jaar gevangenisstraf voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.A. Franken. De Advocaat-Generaal Machielse had geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak draaide om de rechtmatigheid van de inzet van een 'Vertrauensperson' en een 'Verdeckter Ermittler' door de Duitse autoriteiten in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar de verdachte en zijn medeverdachte. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had vastgesteld dat de verdachte niet het object was van de rechtshulpverzoeken en dat er geen bevel tot pseudo-koop nodig was voor de verdachte. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak echter wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, die werd verminderd tot vijf jaar en acht maanden, omdat de redelijke termijn van artikel 6, eerste lid, EVRM was overschreden.
De Hoge Raad concludeerde dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie konden leiden, en dat de bestreden uitspraak voor het overige in stand bleef. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij de inzet van opsporingsmethoden en de waarborgen die daarbij in acht moeten worden genomen.