ECLI:NL:HR:2003:AE8815

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01243/01
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen veroordeling voor opzetheling van autoradio's

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 januari 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was eerder door het Hof veroordeeld voor opzetheling van autoradio's, waarbij het Hof de inleidende dagvaarding ter zake van het primair tenlastegelegde nietig had verklaard. De verdachte was veroordeeld tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van honderd uren, in plaats van een gevangenisstraf van twee maanden. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. R. Moszkowicz, beoordeeld.

De Hoge Raad heeft kennisgenomen van de middelen van cassatie die door de raadsman zijn voorgesteld. Een van de middelen betrof het gebruik van bewijsmiddel 4 door het Hof, waarbij werd betoogd dat de inhoud daarvan geen eigen waarneming van de verbalisant bevatte en dat deze inhoud te onbepaald was om als bewijs te dienen. De Hoge Raad oordeelde dat de eisen die het middel stelde aan het gebruik van het bewijsmiddel geen steun vonden in het recht. De bepaling in het Wetboek van Strafvordering stelt enkel de eis dat het geschrift verband houdt met de inhoud van andere bewijsmiddelen.

De Hoge Raad concludeerde dat het Hof terecht had geoordeeld dat er een verband was tussen het bewijsmiddel en andere bewijsstukken, en dat het middel derhalve faalde. De overige middelen die door de verdachte waren ingediend, konden ook niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad oordeelde dat er geen grond was voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak. Uiteindelijk werd het beroep verworpen, en dit arrest werd uitgesproken door de vice-president en de raadsheren in aanwezigheid van de waarnemend-griffier.

Uitspraak

21 januari 2003
Strafkamer
nr. 01243/01
AG/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 12 april 2001, nummer 22/000511-00, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Joegoslavë) op [geboortedatum] 1968, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
1.1. Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 11 november 1999, voorzover aan 's Hof oordeel onderworpen, - de inleidende dagvaarding ter zake van het primair tenlastegelegde nietig verklaard en hem voorts ter zake van "opzetheling, meermalen gepleegd" veroordeeld tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van éénhonderd uren, in plaats van twee maanden gevangenisstraf.
1.2. Het verkorte arrest en de aanvulling daarop als bedoeld in art 365a, tweede lid, Sv, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R. Moszkowicz, advocaat te Nieuwegein, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De plaatsvervangend Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2.2. De Hoge Raad heeft kennis genomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de plaatsvervangend Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel keert zich tegen het gebruik door het Hof van bewijsmiddel 4 op de grond dat de inhoud daarvan geen eigen waarneming van de verbalisant behelst, terwijl volgens het middel die inhoud voorts "naar tijd en plaats te onbepaald is om tot het bewijs van enig feit te kunnen dienen".
3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 1 juni 1997 tot en met 3 december 1998 te Alphen aan den Rijn en Bodegraven en/of elders in Nederland alleen, meermalen autoradio's heeft verworven, terwijl hij ten tijde van het verwerven van die autoradio's wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof."
3.3. Als bewijsmiddel 4 heeft het Hof gebezigd:
"Een geschrift, zijnde een fotokopie van het ambtsedig proces-verbaal d.d. 15 december 1998, zaakdossier Z/03, blz. 2, van de regiopolitie Hollands Midden, als bijlage gevoegd bij het ambtsedig proces-verbaal nummer PL1609/RV980007, opgemaakt en ondertekend door J. van der Schoor, hoofdagent van politie.
Het houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-: als relaas van de verbalisant voornoemd:
De handelingen waaronder de heling/gewoonteheling van diverse goederen, waaronder autoradio's, hebben plaatsgevonden in de gemeente Bodegraven, Alphen aan den Rijn en eventueel andere lokaties binnen het grondgebied van Nederland. De heling vindt plaats in de periode juni 1997 tot 3 december 1998."
3.4. Het betreft hier het gebruik tot het bewijs van een geschrift als bedoeld in art. 344, eerste lid onder 5°, Sv. Voorzover het middel berust op de opvatting dat een dergelijk geschrift slechts dan als bewijsmiddel mag worden gebruikt indien de daarin vervatte mededeling feiten en omstandigheden betreft die door de opsteller zelf zijn waargenomen of ondervonden, stelt het een eis die geen steun vindt in het recht. Voormelde bepaling stelt alleen de eis dat het geschrift verband heeft met de inhoud van andere bewijsmiddelen (vgl. HR 22 juni 1982, NJ 1983,90 en HR 17 oktober 1989, DD 90.074). Voorzover het middel in zijn tweede onderdeel beoogt te klagen dat een dergelijk verband hier ontbreekt, faalt het eveneens. Zodanig verband heeft het Hof aanwezig kunnen achten, meer in het bijzonder nu in de tot het bewijs gebezigde, op 9 december 1998 ten overstaan van de politie afgelegde verklaring van [getuige 1] gewag wordt gemaakt van de verwerving door de verdachte van gestolen autoradio's te Alphen aan den Rijn gedurende ongeveer anderhalf jaar voorafgaande aan genoemde datum.
3.5. Het middel faalt dus.
4. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster en A.M.J. van Buchem-Spapens, in bijzijn van de waarnemend-griffier I.W.P. Verboon, en uitgesproken op 21 januari 2003.