ECLI:NL:HR:2003:AE0477
Hoge Raad
- Cassatie
- E. Korthals Altes
- L. Monné
- P.J. van Amersfoort
- J.W. van den Berge
- A.R. Leemreis
- Rechtspraak.nl
Ongelijke behandeling van gelijke gevallen in grondwaterbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 februari 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de grondwaterbelasting die door N.V. X, een waterleidingbedrijf, was voldaan over de maand november 1997. Het bedrijf had een bedrag van ƒ 359.194 aan grondwaterbelasting aangegeven, maar maakte bezwaar tegen dit bedrag. De Inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna het Hof de uitspraak van de Inspecteur bevestigde. N.V. X ging in cassatie, waarbij de Advocaat-Generaal J.W. Ilsink concludeerde tot ongegrondverklaring van het beroep.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had vastgesteld dat er sprake was van ongelijke behandeling van gelijke gevallen, maar dat de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid had. De Hoge Raad concludeerde dat er een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor deze ongelijke behandeling kon worden gevonden. De kosten die andere bedrijven zouden maken in het kader van het Actieplan Waterbesparing werden geraamd, maar N.V. X had geen feiten aangedragen die deze raming konden weerleggen. De Hoge Raad oordeelde dat de wetgever de kostenstijging voor waterleidingbedrijven buiten beschouwing kon laten, omdat deze relatief minder zwaar zou zijn dan voor bedrijven die zelf grondwater onttrekken.
De Hoge Raad concludeerde dat de tijdelijke maatregel van de wetgever, die in 1997 een lager tarief voor grondwaterbelasting voor waterleidingbedrijven hanteerde, niet in strijd was met het verbod op ongelijke behandeling zoals vastgelegd in internationale verdragen. De middelen van N.V. X faalden, en de Hoge Raad verklaarde het beroep ongegrond, zonder termen voor proceskostenveroordeling.