ECLI:NL:HR:2002:ZC8106
Hoge Raad
- Cassatie
- E. Korthals Altes
- P.J. van Amersfoort
- A.R. Leemreis
- Rechtspraak.nl
Cassatie over naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting en risico van tenietgaan van onroerende zaak
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waarin een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting is vernietigd. De naheffingsaanslag van ƒ 3852 was opgelegd aan belanghebbende vanwege de verkrijging van de economische eigendom van een onroerende zaak. Na bezwaar tegen de aanslag, handhaafde de Inspecteur deze, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof oordeelde dat het risico van tenietgaan van de grond bij de verkoper was gebleven, waardoor het belastbare feit niet had plaatsgevonden. De Staatssecretaris ging in cassatie, waarbij de vraag centraal stond of het risico van tenietgaan van de grond op belanghebbende was overgegaan, zoals bedoeld in artikel 2, lid 2, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer.
De Hoge Raad oordeelde dat de oordelen van het Hof geen blijk gaven van een onjuiste opvatting van het begrip 'enig risico van (...) tenietgaan' en dat deze oordelen niet in cassatie konden worden getoetst. Het Hof had bovendien terecht geoordeeld dat de besparing van belasting door belanghebbende niet in strijd was met de doel en strekking van de Wet, aangezien de wetgever dit niet als belastbaar feit had willen aanmerken. De Hoge Raad verklaarde het beroep van de Staatssecretaris ongegrond en veroordeelde hem in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 241,50.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2002.