ECLI:NL:HR:2002:ZC8025
Hoge Raad
- Cassatie
- E. Korthals Altes
- L. Monné
- P.J. van Amersfoort
- A.R. Leemreis
- C.J.J. van Maanen
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de toepassing van de vrijstelling in het recht van schenking met betrekking tot toekomstige huurtermijnen
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 2 maart 2000, betreffende een aanslag in het recht van schenking. De belanghebbende had een aanslag ontvangen ter zake van twee schenkingen door Y, welke aanslag na bezwaar door de Inspecteur was verminderd tot een verkrijging van f 257.027. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, waarna belanghebbende in cassatie ging. De Staatssecretaris van Financiën diende een verweerschrift in, en de Advocaat-Generaal Van den Berge concludeerde tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de uitspraak van het Hof.
De Hoge Raad beoordeelt in deze zaak de middelen die door belanghebbende zijn ingediend. Het eerste middel betoogt dat het Hof een te beperkte interpretatie heeft gegeven aan de vrijstelling in artikel 33, lid 1, aanhef en ten 9e, van de Successiewet 1956. Belanghebbende stelt dat er sprake is van dubbele heffing, omdat zowel schenkingsrecht als inkomstenbelasting wordt geheven over de geschonken toekomstige huurtermijnen. De Hoge Raad oordeelt echter dat de vrijstelling niet van toepassing is, omdat ten tijde van de verkrijging onzeker is of er daadwerkelijk inkomstenbelasting zal worden geheven over de toekomstige huurtermijnen.
Het tweede middel stelt dat het Hof heeft miskend dat aan belanghebbende niet een recht op toekomstige huurtermijnen is geschonken, maar afzonderlijke toekomstige vorderingen. Ook dit middel faalt, omdat de vrijstelling alleen van toepassing is als het geschonkene een bestanddeel van het inkomen van de begiftigde vormt. De Hoge Raad concludeert dat de verschuldigdheid van inkomstenbelasting over de huurtermijnen niet het gevolg is van de schenking, maar van het genieten van de huurinkomsten door de genieter op het moment dat deze opkomen.
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond en ziet geen termen voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, P.J. van Amersfoort, A.R. Leemreis en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en is openbaar uitgesproken op 3 mei 2002.