ECLI:NL:HR:2002:AF2264
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J. Zuurmond
- F.W.G.M. van Brunschot
- D.G. van Vliet
- C.B. Bavinck
- J.W. van den Berge
- Rechtspraak.nl
Cassatie over naheffingsaanslag loonbelasting en waardering van personeelsvoorzieningen
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X U.A. tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, die een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen heeft gehandhaafd. De naheffingsaanslag, opgelegd over het tijdvak 1997, bedroeg f 62.125 aan enkelvoudige belasting. Na bezwaar van belanghebbende heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, waarop belanghebbende cassatie instelde.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de stichting A, verbonden aan belanghebbende, vakantiehuisjes ter beschikking stelt aan werknemers en oud-werknemers. De stichting huurt deze huisjes voor een periode van zes tot acht maanden per jaar en stelt ze tegen een eigen bijdrage beschikbaar. De Hoge Raad heeft in cassatie de vraag behandeld of de verstrekking van deze personeelsvoorziening voor de loonbelasting kan worden gewaardeerd volgens de waarderingsregels van artikel 16c van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990. Het Hof had geoordeeld dat deze regels alleen gelden voor gezamenlijke activiteiten, wat de Hoge Raad bevestigde.
Daarnaast werd het tweede middel behandeld, dat zich richtte tegen het oordeel van het Hof dat de forfaitaire waarderingsregel voor kost en inwoning niet van toepassing was. De Hoge Raad oordeelde dat er in dit geval geen sprake was van inwoning, omdat de werknemers een zelfstandige woonruimte ter beschikking kregen. Het derde middel, dat betwistte dat er geen gelijke gevallen waren tussen hotelaccommodaties en vakantiehuisjes, werd eveneens verworpen. De Hoge Raad concludeerde dat het Hof terecht oordeelde dat de gevallen niet gelijk waren, gezien het feit dat bij een personeelsreis voorzieningen gezamenlijk worden genoten.
De Hoge Raad verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is uitgesproken op 20 december 2002 door de vice-president en de raadsheren in openbaar.