ECLI:NL:HR:2002:AF2263

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
37782
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Lourens
  • C.B. Bavinck
  • J.W. van den Berge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en termijn voor indienen beroepschrift

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 30 mei 2000, waarin het Hof het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 4 mei 2000 ongegrond verklaarde. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting voor het tijdvak van 22 september 1998 tot en met 30 oktober 1999. Na het opleggen van de naheffingsaanslag heeft belanghebbende bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd door de Inspecteur gehandhaafd. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij het Hof, dat het beroep niet-ontvankelijk verklaarde wegens overschrijding van de beroepstermijn.

Het Hof heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van het beroepschrift eindigde op 2 februari 2000. Het beroepschrift, dat deze datum als dagtekening draagt, werd pas op 4 februari 2000 door het Hof ontvangen. Het Hof heeft geoordeeld dat het beroepschrift niet tijdig was ingediend, wat door de Hoge Raad in cassatie niet werd bestreden. De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het Hof, dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend, niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting en dat het Hof terecht geen geloof heeft gehecht aan de stelling van belanghebbende dat het beroepschrift op 2 februari 2000 ter post was bezorgd.

De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten en verklaart het beroep ongegrond. Dit arrest is uitgesproken op 20 december 2002 door de raadsheer P. Lourens als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.

Uitspraak

Nr. 37.782
20 december 2002
IR
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 30 mei 2000, nr. 00/00403, op het verzet van belanghebbende tegen na te melden uitspraak van het Hof betreffende na te melden naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is over het tijdvak 22 september 1998 tot en met 30 oktober 1999 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft bij uitspraak van 4 mei 2000 wegens overschrijding van de beroepstermijn het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Het Hof heeft bij zijn in de aanhef vermelde uitspraak van 30 mei 2000 het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van 4 mei 2000 ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak op het verzet beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. Het Hof heeft - in cassatie onbestreden - geoordeeld dat de termijn voor het indienen van het beroepschrift eindigde op 2 februari 2000.
3.2. Het Hof heeft vastgesteld dat het beroepschrift (woensdag) 2 februari 2000 als dagtekening draagt en bij het Hof als ontvangen is geboekt op (vrijdag) 4 februari 2000. Nu de enveloppe het poststempel draagt "Q -4-II-00 22" heeft het Hof aannemelijk geacht dat het geschrift op 4 (wellicht 3) februari 2000 ter post is bezorgd. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Het is voorts niet onbegrijpelijk, ook niet in het licht van het feit dat belanghebbende had gesteld het beroepschrift op 2 februari 2000 ter post te hebben bezorgd, nu deze stelling niet was geadstrueerd en het Hof daaraan kennelijk geen geloof heeft gehecht. Aan voormeld oordeel heeft het Hof terecht de conclusie verbonden dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend. De klachten falen derhalve.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer P. Lourens als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2002.