ECLI:NL:HR:2002:AF2250
Hoge Raad
- Cassatie
- E. Korthals Altes
- L. Monné
- P.J. van Amersfoort
- J.W. van den Berge
- A.R. Leemreis
- Rechtspraak.nl
Inkomstenbelasting en recht van opstal: cassatie tegen uitspraak Hof
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 26 juni 2001, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1989. De aanslag was oorspronkelijk opgelegd door de Inspecteur, maar na bezwaar was deze verminderd tot een belastbaar inkomen van ƒ 360.980. Belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur bevestigde. Hierop heeft belanghebbende cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat belanghebbende op 19 maart 1985 een perceel grond in eigendom heeft verkregen van de gemeente Q, waarbij een zakelijk recht van opstal ten behoeve van A B.V. was gevestigd. De Hoge Raad concludeert dat de afstand van het recht van opstal en de vestiging van het recht van vruchtgebruik economisch gezien gelijktijdig hebben plaatsgevonden. Dit betekent dat belanghebbende niet meer gerechtigd was dan de blote eigendom van het perceel grond. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat er sprake was van een bijzondere wijze van rendabel maken van de onroerende zaak.
De Hoge Raad verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van het Hof en de uitspraak van de Inspecteur, en vermindert de aanslag tot een belastbaar inkomen van ƒ 74.045. Tevens wordt de Staat veroordeeld tot vergoeding van griffierechten en proceskosten aan belanghebbende. De overige middelen behoeven geen behandeling, en de zaak kan door de Hoge Raad worden afgedaan.