ECLI:NL:HR:2002:AF0964
Hoge Raad
- Cassatie
- L. Monné
- J.W. van den Berge
- A.R. Leemreis
- Rechtspraak.nl
Herziening van de waarde van onroerende zaak in het kader van de Wet waardering onroerende zaken
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende, X, tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 7 februari 2001, nr. 99/2386, betreffende de beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken. De waarde van de onroerende zaak aan de a-straat 1 te Z was vastgesteld op ƒ 593.000 voor het tijdvak van 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000. Na bezwaar van belanghebbende handhaafde de heffingsambtenaar deze beschikking. Belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de heffingsambtenaar bevestigde. Hierop heeft belanghebbende cassatie ingesteld.
Het Hof had geoordeeld dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning voldoende had onderbouwd met gecorrigeerde gerealiseerde verkoopcijfers van vergelijkbare woningen. De verkoopcijfers voor de woning aan de e-straat 1 waren vastgesteld op ƒ 550.000 en voor de woning aan de b-straat 1 op ƒ 520.000. Echter, in een eerdere mondelinge uitspraak had het Hof andere verkoopcijfers gebruikt, namelijk ƒ 516.000 voor de e-straat 1 en ƒ 604.000 voor de b-straat 1. Dit leidde tot een wezenlijke wijziging in de motivering van het Hof, wat niet toegestaan was.
De Hoge Raad oordeelt dat de klacht van belanghebbende gegrond is. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven, en de overige klachten behoeven geen verdere behandeling. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en verwijst de zaak voor een hernieuwde behandeling naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarbij het Hof de zaak in volle omvang moet behandelen en beslissen met inachtneming van het arrest van de Hoge Raad. De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten, en het verwijzingshof zal beoordelen of er een vergoeding voor de kosten van het geding voor het Hof aan belanghebbende moet worden toegekend.