ECLI:NL:HR:2002:AF0960

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
37361
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • E. Korthals Altes
  • L. Monné
  • J.W. van den Berge
  • A.R. Leemreis
  • C.J.J. van Maanen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over onroerendezaakbelastingen en verhuur van vakantiewoningen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 november 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Oostburg. De belanghebbende had voor het jaar 1998 aanslagen ontvangen voor twee vakantiewoningen, gelegen aan a-straat 1 te Q en b-straat 1 te R. Deze aanslagen waren door het Hoofd van de afdeling Financiën en Interne Zaken van de gemeente Oostburg gehandhaafd na bezwaar van de belanghebbende. De belanghebbende ging in beroep bij het Gerechtshof, dat de aanslagen vernietigde. Hierop heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oostburg cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de belanghebbende twee vakantiewoningen in bezit had, waarvoor hij beheerovereenkomsten had gesloten met verhuurorganisaties. Deze organisaties waren verantwoordelijk voor de verhuur aan recreanten, maar het risico van de huuropbrengsten lag grotendeels bij de belanghebbende. De centrale vraag was of de belanghebbende terecht door de gemeente was aangemerkt als degene die de vakantiewoningen ter beschikking had gesteld voor volgtijdig gebruik, zoals bedoeld in artikel 220b, lid 1, letter c, van de Gemeentewet.

De Hoge Raad oordeelde dat de beheerovereenkomsten geen andere conclusie toelieten dan dat de belanghebbende als degene moest worden aangemerkt die de vakantiewoningen ter beschikking had gesteld aan recreanten. De middelen van de belanghebbende werden gegrond verklaard, de uitspraak van het Hof werd vernietigd en de uitspraak van het Hoofd werd bevestigd. De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de vice-president en de raadsheren in aanwezigheid van de waarnemend griffier.

Uitspraak

Nr. 37.361
22 november 2002
cl
gewezen op het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oostburg tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 1 juni 2001, nr. BK-99/00352, betreffende na te melden aan X te Z opgelegde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen.
1. Aanslagen, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende zijn voor het jaar 1998 wegens het gebruik van de onroerende zaken a-straat 1 te Q en b-straat 1 te R op één aanslagbiljet verenigde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Oostburg opgelegd, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van het Hoofd van de afdeling Financiën en Interne Zaken van de gemeente Oostburg (hierna: het Hoofd) zijn gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft die uitspraak alsmede de aanslagen vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oostburg heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende heeft het bezit van twee vakantiewoningen. Met betrekking tot elk van beide heeft hij met een verhuurorganisatie een beheerovereenkomst gesloten. De verhuurorganisaties hebben huurovereenkomsten van korte duur tot stand gebracht met recreanten. Elk van de vakantiewoningen is gedurende het belastingjaar achtereenvolgens bij verschillende recreanten in feitelijk gebruik geweest.
3.2. Voor het Hof was in geschil of belanghebbende door de gemeente terecht is aangemerkt als degene die de vakantiewoningen voor volgtijdig gebruik ter beschikking heeft gesteld in de zin van artikel 220b, lid 1, letter c, van de Gemeentewet. Het Hof heeft die vraag ontkennend beantwoord.
3.3. De beheerovereenkomsten tussen belanghebbende en de verhuurorganisaties laten geen andere gevolgtrekking toe dan dat daarbij is overeengekomen dat de verhuurorganisaties zich, voor een percentage van de huursom, zouden inspannen de vakantiewoningen zo goed mogelijk te verhuren aan recreanten, waarbij echter het risico van meer of minder huuropbrengsten grotendeels bij belanghebbende bleef, en belanghebbende ook de aan de woningen verbonden lasten bleef dragen. Onder deze omstandigheden dient - anders dan in het geval dat aan de orde was in het arrest van de Hoge Raad van 7 februari 2001, nr. 35865, BNB 2001/113 - belanghebbende te worden aangemerkt als degene die de vakantiewoningen ter beschikking heeft gesteld - al of niet middellijk - voor volgtijdig gebruik aan de recreanten. De middelen treffen in zoverre doel. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, en
bevestigt de uitspraak van het Hoofd.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, J.W. van den Berge, A.R. Leemreis en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2002.