ECLI:NL:HR:2002:AF0960
Hoge Raad
- Cassatie
- E. Korthals Altes
- L. Monné
- J.W. van den Berge
- A.R. Leemreis
- C.J.J. van Maanen
- Rechtspraak.nl
Cassatie over onroerendezaakbelastingen en verhuur van vakantiewoningen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 november 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Oostburg. De belanghebbende had voor het jaar 1998 aanslagen ontvangen voor twee vakantiewoningen, gelegen aan a-straat 1 te Q en b-straat 1 te R. Deze aanslagen waren door het Hoofd van de afdeling Financiën en Interne Zaken van de gemeente Oostburg gehandhaafd na bezwaar van de belanghebbende. De belanghebbende ging in beroep bij het Gerechtshof, dat de aanslagen vernietigde. Hierop heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oostburg cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de belanghebbende twee vakantiewoningen in bezit had, waarvoor hij beheerovereenkomsten had gesloten met verhuurorganisaties. Deze organisaties waren verantwoordelijk voor de verhuur aan recreanten, maar het risico van de huuropbrengsten lag grotendeels bij de belanghebbende. De centrale vraag was of de belanghebbende terecht door de gemeente was aangemerkt als degene die de vakantiewoningen ter beschikking had gesteld voor volgtijdig gebruik, zoals bedoeld in artikel 220b, lid 1, letter c, van de Gemeentewet.
De Hoge Raad oordeelde dat de beheerovereenkomsten geen andere conclusie toelieten dan dat de belanghebbende als degene moest worden aangemerkt die de vakantiewoningen ter beschikking had gesteld aan recreanten. De middelen van de belanghebbende werden gegrond verklaard, de uitspraak van het Hof werd vernietigd en de uitspraak van het Hoofd werd bevestigd. De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de vice-president en de raadsheren in aanwezigheid van de waarnemend griffier.