ECLI:NL:HR:2002:AF0631
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J. Zuurmond
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- Rechtspraak.nl
Naheffingsaanslag loonbelasting en de rol van de persoonlijke houdstermaatschappij
In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen die aan belanghebbende is opgelegd over het tijdvak van 1 januari 1998 tot en met 31 december 1998. De naheffingsaanslag bedraagt 57.719 euro en is na bezwaar door de Inspecteur gehandhaafd. Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld bij het Hof, dat het beroep ongegrond verklaarde. Vervolgens heeft belanghebbende cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof.
De feiten van de zaak zijn als volgt: begin 1997 heeft belanghebbende een werkneemster op non-actief gesteld. De kantonrechter heeft op verzoek van belanghebbende de arbeidsovereenkomst met deze werkneemster per 1 januari 1998 ontbonden en bepaald dat zij recht had op een vergoeding van 145.953,38 euro. Deze vergoeding is op 22 januari 1998 door X Beheer B.V., de persoonlijke houdstermaatschappij van de directeur van belanghebbende, aan de werkneemster betaald.
In cassatie is de vraag aan de orde of deze betaling door X Beheer B.V. kan worden aangemerkt als een loonbetaling door belanghebbende. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat de betaling door X Beheer B.V. is verricht met instemming van belanghebbende. Het middel dat stelt dat het Hof ten onrechte artikel 4 van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 heeft toegepast, faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag. De Hoge Raad bevestigt dat belanghebbende loonheffing verschuldigd is over de betaling aan de werkneemster, omdat deze betaling moet worden gezien als een verplichting van belanghebbende jegens de werkneemster.
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen op 15 november 2002 door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken.