ECLI:NL:HR:2002:AF0628

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
36249
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.J. Zuurmond
  • F.W.G.M. van Brunschot
  • P. Lourens
  • C.B. Bavinck
  • J.C. van Oven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1992, waarbij aan de belanghebbende een belastbaar binnenlands inkomen van ƒ 146.273 was opgelegd. Van dit bedrag was ƒ 42.966 belast tegen een tarief van 25 procent, zoals vermeld in artikel 53b van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. De belanghebbende maakte bezwaar tegen deze aanslag, waarop de Inspecteur de aanslag verminderde tot een belastbaar inkomen van ƒ 117.991 en het tarief voor het bedrag van ƒ 42.966 verlaagde naar 13 procent, conform artikel 53a, lid 1, van de Wet. Tevens werd er een bedrag van ƒ 10.977 aan premie volksverzekeringen geheven.

De belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat het beroep gegrond verklaarde en de uitspraak van de Inspecteur vernietigde voor zover het de premie volksverzekeringen betrof. De Staatssecretaris ging in cassatie tegen deze uitspraak. In cassatie heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de uitspraak van het Hof terecht was, en dat de Inspecteur niet bevoegd was om de aanslag uit te breiden met premie volksverzekeringen. De Hoge Raad verklaarde het beroep van de Staatssecretaris ongegrond en veroordeelde hem in de proceskosten, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 15 november 2002.

Uitspraak

Nr. 36.249
15 november 2002
IR
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 25 mei 2000, nr. BK-98.5217, betreffende na te melden aan X te Z (België) opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1992 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar binnenlands inkomen van ƒ 146.273, waarvan ƒ 42.966 belast naar het tarief van 25 percent als vermeld in artikel 53b van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet), tegen welke aanslag belanghebbende bezwaar heeft gemaakt.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar binnenlands inkomen van ƒ 117.991, waarvan ƒ 42.966 belast naar het tarief van 13 percent als vermeld in artikel 53a, lid 1, van de Wet. Daarbij heeft de Inspecteur tevens een bedrag van ƒ 10.977 aan premie volksverzekeringen geheven.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de Inspecteur vernietigd voor zover daarbij van belanghebbende premie volksverzekeringen is geheven. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van 's Hofs uitspraak naar aanleiding van het middel en ambtshalve
3.1. Aan belanghebbende is als buitenlandse belastingplichtige in het onderhavige jaar, 1992, een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar binnenlands inkomen van ƒ 146.273. Daarvan is op een bedrag van ƒ 42.966, de zogeheten eerste schijf, het tarief van 25 percent als bedoeld in artikel 53b van de Wet toegepast. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het belastbare binnenlandse inkomen nader vastgesteld op ƒ 117.991 en op voormeld bedrag van ƒ 42.966, gelet op de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 27 juni 1996, C-107/94 (Asscher), BNB 1996/350, het tarief van 13 percent als bedoeld in artikel 53a, lid 1, van de Wet toegepast. Tevens heeft de Inspecteur over genoemd bedrag van ƒ 42.966 een bedrag van ƒ 10.977 aan premies volksverzekeringen geheven, te weten 25,55 percent van het (maximale) premie-inkomen.
3.2. De aanslag betrof alleen inkomstenbelasting. Conversie achteraf van die aanslag in een gecombineerde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen is niet mogelijk (vergelijk Hoge Raad 22 november 2000, nr. 35060, BNB 2001/32).
3.3. Het hiervoor overwogene brengt met zich dat het Hof de uitspraak van de Inspecteur, waarbij de aanslag is uitgebreid tot een heffing van mede premie volksverzekeringen, terecht heeft vernietigd, wat er zij van de door het Hof gebezigde gronden. Het middel van de Staatssecretaris, dat de verschuldigdheid van premie volksverzekeringen aan de orde stelt, kan derhalve niet tot cassatie leiden.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep ongegrond, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, P. Lourens, C.B. Bavinck en J.C. van Oven, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2002.
Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 327.