ECLI:NL:HR:2002:AF0222

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R02/071HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • J.B. Fleers
  • A.G. Pos
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep wegens niet voldoen aan de procesvereisten

In deze zaak heeft eiseres, wonende te [woonplaats], op 6 november 2001 verzoekster tot cassatie - verder te noemen: [verzoekster] - gedagvaard voor de Rechtbank te Dordrecht, sector Kanton. Zij verzocht de Kantonrechter om [verzoekster] te veroordelen tot betaling van een pro-resto bedrag van ƒ 961,98, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 9 juli 2001, en een bedrag van ƒ 144,30 aan buitengerechtelijke kosten. [Verzoekster] heeft de vordering bestreden. De Kantonrechter heeft op 16 mei 2002 vonnis gewezen, waarbij [verzoekster] werd veroordeeld tot betaling van € 436,52, vermeerderd met wettelijke rente, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen. Dit vonnis is aan de beschikking gehecht.

Tegen het vonnis heeft [verzoekster] op 15 augustus 2002 beroep in cassatie ingesteld, waarbij zij vernietiging van het vonnis verzocht. De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda was dat [verzoekster] niet-ontvankelijk verklaard diende te worden in haar beroep, omdat het cassatierekest niet op de juiste wijze was ingeleid. Aangezien het vonnis van de Kantonrechter in een dagvaardingsprocedure was gewezen, diende het beroep bij dagvaarding te worden ingeleid, wat niet was gebeurd.

De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en geconcludeerd dat [verzoekster] niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. De beschikking is gegeven door de raadsheren J.B. Fleers, als voorzitter, A.G. Pos en A. Hammerstein, en is op 20 december 2002 in het openbaar uitgesproken door raadsheer A. Hammerstein.

Uitspraak

20 december 2002
Eerste Kamer
Rek.nr. R02/071HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoekster], wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie.
1. Het geding in feitelijke instantie
[Eiseres], wonende te [woonplaats], heeft als eiseres in eerste aanleg bij exploit van 6 november 2001 verzoekster tot cassatie - verder te noemen: [verzoekster] - gedagvaard te verschijnen voor de Rechtbank te Dordrecht, sector Kanton, en de Kantonrechter aldaar verzocht [verzoekster] te veroordelen tot betaling aan haar van (1) het pro-resto bedrag van ƒ 961,98, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 juli 2001, en (2) een bedrag van ƒ 144,30 aan buitengerechtelijke kosten.
[Verzoekster] heeft de vordering bestreden.
De Kantonrechter heeft bij vonnis van 16 mei 2002 [verzoekster] veroordeeld tot betaling aan eiseres van een bedrag van (ƒ 961,98) € 436,52, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 juli 2001, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Het vonnis van de Kantonrechter is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de Kantonrechter heeft [verzoekster] bij brief van 15 augustus 2002 beroep in cassatie ingesteld en vernietiging van voormeld vonnis verzocht. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [verzoekster] in haar beroep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Het onderhavige in een brief neergelegde verzoek strekt kennelijk ertoe beroep in cassatie in te stellen van het hiervoor in 1 vermelde vonnis van de Kantonrechter. Dit vonnis is gewezen in een dagvaardingsprocedure, zodat het ingevolge het bepaalde in art. 407 lid 1 Rv. bij dagvaarding moet worden ingeleid.
Nu zulks niet is gebeurd, dient [verzoekster] in haar beroep niet-ontvankelijk verklaard te worden.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart [verzoekster] niet-ontvankelijk in haar beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren J.B. Fleers, als voorzitter, A.G. Pos en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 20 december 2002.