ECLI:NL:HR:2002:AF0220

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R02/053HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • A. Hammerstein
  • P.C. Kop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over machtiging tot voortgezet verblijf in psychiatrisch ziekenhuis

In deze zaak heeft de Officier van Justitie in het arrondissement Almelo op 16 mei 2002 een verzoek ingediend bij de Rechtbank tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf van de betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. Dit verzoek werd ondersteund door een geneeskundige verklaring en een behandelingsplan. De Rechtbank heeft op 29 mei 2002 de machtiging verleend voor de duur van één jaar, na het horen van de betrokkene en zijn raadsman, alsook de arts-assistent Van der Nagel. Tegen deze beschikking heeft de betrokkene beroep in cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer, die strekte tot verwerping van het beroep, in overweging genomen. De Rechtbank had geoordeeld dat de betrokkene door een blijvende stoornis van de geestvermogens gevaar voor de algemene veiligheid van personen en goederen veroorzaakte, ook na afloop van de geldigheidsduur van de machtiging. Dit oordeel was gebaseerd op een aantal incidenten en de geneeskundige verklaring die stelde dat de betrokkene niet in staat was om zich buiten de inrichting te handhaven.

De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank niet onjuist had geoordeeld en dat haar beslissing voldoende gemotiveerd was. De klachten van de betrokkene, waaronder de stelling dat de Rechtbank ten onrechte het bestaan van gevaar had aangenomen, werden verworpen. De Hoge Raad concludeerde dat de Rechtbank niet blijk had gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en dat haar oordeel niet onbegrijpelijk was. Uiteindelijk werd het beroep in cassatie verworpen, en de beschikking werd openbaar uitgesproken op 6 december 2002.

Uitspraak

6 december 2002
Eerste Kamer
Rek.nr. R02/053HR
AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later.
1. Het geding in feitelijke instantie
De Officier van Justitie in het arrondissement Almelo heeft op 16 mei 2002 onder overlegging van een geneeskundige verklaring en een behandelingsplan een verzoek ingediend bij de Rechtbank aldaar tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf van verzoeker tot cassatie - verder te noemen: betrokkene - in een psychiatrisch ziekenhuis.
Nadat de Rechtbank betrokkene, bijgestaan door zijn raadsman, en de arts-assistent Van der Nagel op 28 mei 2002 had gehoord, heeft zij bij beschikking van 29 mei 2002 de machtiging tot voortgezet verblijf van betrokkene voor de duur van één jaar verleend.
De beschikking van de Rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de Rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Onderdeel 1 richt zich met een rechtsklacht en een motiveringsklacht tegen de derde rechtsoverweging van de Rechtbank, waarin zij heeft overwogen dat en waarom naar haar oordeel betrokkene geen blijk geeft van de nodige bereidheid tot verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis. Daarmee heeft de Rechtbank tot uitdrukking gebracht dat door de voorwaardelijke bereidverklaring van de betrokkene, te weten indien aan zijn voorwaarden met betrekking tot het regime wordt voldaan, het gevaar niet kan worden weggenomen. Aldus overwegende heeft de Rechtbank niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Haar oordeel, dat in overwegende mate berust op waarderingen van feitelijke aard, kan voor het overige in cassatie niet op juistheid worden onderzocht. Het is, ook in het licht van de in het onderdeel weergegeven stellingen, niet onbegrijpelijk noch ontoereikend gemotiveerd.
3.2 De Rechtbank heeft in haar tweede rechtsoverweging geoordeeld dat betrokkene door een blijvende stoornis van de geestvermogens ook na verloop van de geldigheidsduur van de lopende machtiging gevaar voor de algemene veiligheid van personen en goederen veroorzaakt, terwijl betrokkene zich als gevolg van deze stoornis niet buiten de inrichting kan handhaven. Daarbij heeft de Rechtbank een aantal incidenten in aanmerking genomen die zich onlangs hebben voorgedaan. Onderdeel 2 klaagt dat de Rechtbank ten onrechte het bestaan van gevaar heeft aangenomen, althans dat deze slotsom onbegrijpelijk is althans onvoldoende is gemotiveerd. In het licht van de geneeskundige verklaring, waarin onder meer is vermeld dat betrokkene door de stoornis van zijn geestvermogens onvoldoende gewetensfunctie heeft en aangewezen is op verblijf in een gesloten inrichting omdat deze stoornis niet therapeutisch is te beïnvloeden en zijn impulsieve gedrag voortdurende bewaking nodig maakt, alsmede van het verhandelde ter terechtzitting waar een aantal incidenten ten gevolge van deze stoornis ter sprake zijn gekomen, is het oordeel van de Rechtbank, dat niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, niet onbegrijpelijk en evenmin onvoldoende gemotiveerd.
Ook onderdeel 2 is derhalve tevergeefs voorgesteld.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren A. Hammerstein en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 6 december 2002.