ECLI:NL:HR:2002:AE9673
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- A.J.A. van Dorst
- E.J. Numann
- W.A.M. van Schendel
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Leeuwarden inzake ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, die op 7 juni 2001 werd gedaan in het kader van een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene, geboren in 1977 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was veroordeeld tot betaling van een bedrag van ƒ 153.692,66, subsidiair 253 dagen hechtenis. De Advocaat-Generaal bij het Hof, Machielse, heeft cassatie ingesteld en een middel voorgesteld. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de opgelegde betalingsverplichting. De zaak is terugverwezen naar het Gerechtshof te Leeuwarden voor herbehandeling van deze specifieke verplichting.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte de betalingsverplichting had vastgesteld op een bedrag dat gelijk was aan de vordering van het openbaar ministerie. De Hoge Raad benadrukte dat de rechter niet gebonden is aan de door het openbaar ministerie gevorderde bedragen en dat er ruimte is voor een hogere vaststelling. Dit arrest is van belang voor de interpretatie van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 24 december 2002, waarbij de vice-president W.J.M. Davids de zitting heeft geleid, samen met vier andere raadsheren.