ECLI:NL:HR:2002:AE9402
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Herrmann
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- J.B. Fleers
- D.H. Beukenhorst
- O. de Savornin Lohman
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de ontvankelijkheid van een beroep tegen een tussenbeschikking inzake alimentatie en lijfsdwang
In deze zaak gaat het om een verzoeker tot cassatie, die in 1990 door de Rechtbank te Maastricht is veroordeeld tot het betalen van alimentatie voor zijn minderjarige kinderen. Het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) heeft in 2000 een kort geding aangespannen om de alimentatie ten uitvoer te leggen bij lijfsdwang. De President van de Rechtbank heeft in een tussenvonnis de verzoeker de gelegenheid gegeven om een bedrag te voldoen en heeft de verdere beslissing aangehouden. Uiteindelijk heeft de President in een eindvonnis het LBIO verlof verleend om de beschikking van 1990 ten uitvoer te leggen bij lijfsdwang, met een termijn van twee maanden.
De verzoeker is op 12 september 2001 gegijzeld, maar heeft verzet aangetekend tegen de wettigheid van de gijzeling. De President heeft het verzet ongegrond verklaard, maar na betaling van een bedrag van ƒ 5.000,-- is de lijfsdwang niet verder ten uitvoer gelegd. Het LBIO heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de President, maar het Hof heeft geoordeeld dat tegen een beleidsbeslissing ingevolge art. 598j Rv. geen hoger beroep openstaat, hoewel het LBIO ontvankelijk werd verklaard in zijn hoger beroep.
De Hoge Raad heeft in deze cassatiezaak de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld. Het betoog van het LBIO dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk is, omdat het gericht is tegen een tussenbeschikking, werd door de Hoge Raad bevestigd. De Hoge Raad oordeelde dat de beschikking van het Hof moet worden aangemerkt als een tussenbeschikking, waartegen tussentijds cassatieberoep niet openstaat. De Hoge Raad verklaarde de verzoeker niet-ontvankelijk in zijn beroep.