ECLI:NL:HR:2002:AE9263

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C01/130HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • H.A.M. Aaftink
  • O. de Savornin Lohman
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen vonnis Kantonrechter over betalingsverplichting en buitengerechtelijke kosten

In deze zaak heeft Villapark de Zeven Heuvelen B.V. [eiser] gedagvaard voor de Kantonrechter te Nijmegen op 5 april 2000. Villapark vorderde betaling van een totaalbedrag van ƒ 546,99, inclusief buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente. De Kantonrechter heeft op 19 januari 2001 [eiser] veroordeeld tot betaling van dit bedrag, met rente over de verschillende bedragen vanaf de vervaldatum van de facturen. [Eiser] heeft tegen dit vonnis beroep in cassatie ingesteld, waarop Villapark heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Advocaat-Generaal J. Spier heeft in zijn conclusie ook tot verwerping van het beroep geadviseerd, met toepassing van artikel 81 RO. De Hoge Raad heeft op 13 december 2002 het beroep verworpen en [eiser] in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, begroot op € 286,88 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten in de middelen niet tot cassatie konden leiden en dat nadere motivering niet nodig was, aangezien de klachten geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling aan de orde stelden.

Uitspraak

13 december 2002
Eerste Kamer
Nr. C01/130HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser], wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P.C.M. van Schijndel,
t e g e n
VILLAPARK DE ZEVEN HEUVELEN B.V., gevestigd te Groesbeek,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.Th.R.F. Carli.
1. Het geding in feitelijke instantie
Verweerster in cassatie - verder te noemen: Villapark - heeft bij exploit van 5 april 2000 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - gedagvaard voor de Kantonrechter te Nijmegen en gevorderd bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, niettegenstaande verzet, hoger beroep of borgtocht, [eiser] te veroordelen tot betaling aan Villapark van (1) ƒ 164,50 ter zake van in de dagvaarding vermelde gronden, (2) ƒ 74,02 ter zake van buitengerechtelijke kosten, en (3) de wettelijke rente over het bedrag van ƒ 164,50 vanaf 19 augustus 1999 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij conclusie van repliek heeft zij haar vordering vermeerderd met een bedrag van ƒ 308,47.
[Eiser] heeft de vordering bestreden.
De Kantonrechter heeft bij vonnis van 19 januari 2001 [eiser] veroordeelt om aan Villapark te betalen een bedrag van totaal ƒ 546,99, te vermeerderen met de wettelijke rente over ƒ 164,50 vanaf 19 augustus 1999 en over ƒ 308,47 vanaf de vervaldag van de factuur van 10 november 1999, een en ander tot de dag van de volledige voldoening, en - voor zover nodig - het meer of anders gevorderde afgewezen.
Het vonnis van de Kantonrechter is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de Kantonrechter heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Villapark heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
Villapark heeft de zaak doen toelichten door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Villapark begroot op € 286,88 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, als voorzitter, H.A.M. Aaftink en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 13 december 2002.