ECLI:NL:HR:2002:AE9253

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C01/104HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp
  • J.B. Fleers
  • H.A.M. Aaftink
  • D.H. Beukenhorst
  • P.C. Kop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de ontbinding van een koopovereenkomst en de gevolgen van een boeteclausule

In deze zaak gaat het om een geschil tussen eisers tot cassatie en verweerster over de ontbinding van een koopovereenkomst en de toepassing van een boeteclausule. De eisers, [Eiser 1] en [Eiseres 2], hebben een appartement gekocht van verweerster, maar er ontstonden geschillen over de oplevering en de staat van het appartement. Verweerster heeft bij de Kantonrechter een verzoek ingediend om een getuigenverhoor te houden en om de koopovereenkomst te ontbinden. De Kantonrechter heeft in verschillende vonnissen geoordeeld over de vorderingen van beide partijen, waarbij onder andere een deskundige is benoemd om de bouwkundige staat van het appartement te beoordelen.

De Kantonrechter heeft uiteindelijk de koopovereenkomst ontbonden en verweerster veroordeeld tot betaling van een boete aan eisers. Verweerster heeft hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank, die het vonnis van de Kantonrechter heeft bekrachtigd. Vervolgens hebben eisers cassatie ingesteld bij de Hoge Raad, die de zaak heeft beoordeeld. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de Rechtbank de boete niet op de juiste wijze heeft gematigd en heeft het vonnis van de Rechtbank vernietigd. De zaak is terugverwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling.

De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak benadrukt dat de boeteclausule in de koopovereenkomst niet mag leiden tot een lagere schadevergoeding dan de daadwerkelijk geleden schade. Dit arrest heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van boeteclausules in koopovereenkomsten en de rechten van partijen bij ontbinding van dergelijke overeenkomsten.

Uitspraak

20 december 2002
Eerste Kamer
Nr. C01/104HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiser 1],
2. [Eiseres 2],
beiden wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. W.J. Nijland,
t e g e n
[Verweerster], wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. H.A. Groen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Bij brief van 12 september 1997 heeft verweerster in cassatie - verder te noemen: [verweerster] - op de voet van art. 43 RO de Kantonrechter te Terneuzen verzocht een (voorlopig) getuigenverhoor te houden en op basis daarvan het geschil tussen [verweerster] en eisers tot cassatie - verder te noemen: [eiser] c.s. - te beslechten omtrent de volgende geschilpunten:
1. hebben [eiser] c.s. voor een bedrag van ƒ 190.000,-- kosten koper een casco appartement gekocht;
2. komen de kosten voor één dakkapel ten laste van [eiser] c.s.;
3. hebben [eiser] c.s. het door hen gekochte appartement op 31 juli 1997 aanvaard in de staat zoals het er op 31 juli 1997 bijstond.
[Eiser] c.s. hebben het verzoek om het houden van een getuigenverhoor bestreden en de Kantonrechter verzocht:
a. een deskundige te benoemen teneinde de bouwkundige oplevering van de in de akte d.d. 28 mei 1996 omschreven bovenwoning te begeleiden en een rapport op te stellen, waarin enerzijds staat vermeld of het gebouwde voldoet een de vigerende bouwvoorschriften en aan de algemene normen van deugdelijkheid en kwaliteit die voorgeschreven en/of gebruikelijk zijn en zo ja anderzijds te vermelden welke opleveringspunten nog verholpen moeten worden;
b. de wederpartij te veroordelen om medewerking te verlenen aan de bouwkundige oplevering van de onderhavige bovenwoning op straffe van een dwangsom van ƒ 50.000,--;
c. 1. te bepalen dat, ingeval uit het rapport van de deskundige blijkt of mocht blijken dat de bovenwoning niet voldoet aan de aldaar omschreven elementaire bouwkundige eisen, de koopovereenkomst ontbonden is en de wederpartij terzake daarvan te veroordelen tot schadevergoeding, waarvan de omvang (in het verlengde van artikel 12 lid 3 van de koopovereenkomst) forfaitair wordt gesteld op ƒ 19.000,-- (10% van de koopsom), althans een door de Kantonrechter in redelijkheid te stellen bedrag;
c. 2. te bepalen dat, ingeval uit het rapport van de deskundige blijkt of mocht blijken dat de woning wel voldoet aan de aldaar omschreven elementaire bouwkundige eisen, de wederpartij binnen 14 dagen na het uitbrengen van dat rapport alle in het rapport genoemde gebreken en/of opleveringspunten op deugdelijke wijze verhelpt, zulks op straffe van een dwangsom van ƒ 500,-- per dag dat de wederpartij in gebreke is;
d. ingeval de koopovereenkomst niet wordt ontbonden, de wederpartij te veroordelen om de bovenwoning op eigen kosten te voorzien van een nieuwe deugdelijke c.v.-installatie, met toebehoren en wel binnen drie weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis, zulks op straffe van een dwangsom van ƒ 10.000,--;
e. te verklaren voor recht dat de kosten van de dakkapel(len) voor rekening komen van de wederpartij;
f. het door de wederpartij op 15 augustus 1997 gelegde conservatoire beslag op de winkel (de ijssalon) op te heffen dan wel de wederpartij te veroordelen om dit beslag op te heffen en wel binnen drie dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom van ƒ 500,-- per dag dat de wederpartij daarmee in gebreke is.
Na een ingevolge een tussenvonnis van 25 september 1997 op 29 oktober 1997 gehouden mondelinge behandeling en voorlopig getuigenverhoor heeft de Kantonrechter bij tussenvonnis van 5 november 1997 een deskundigenbericht bevolen houdende een verslag van de oplevering van de bovenwoning aan de [a-straat 1] te [woonplaats], met een begroting van de herstelkosten van tekortkomingen, indien die bij de oplevering door de deskundige worden vastgesteld.
[Eiser] c.s. hebben bij brief van 15 december 1997 op de voet van artikel 43 RO een verzoek ingediend bij de Kantonrechter en verzocht te bepalen:
I. primair: dat cliënten gerechtigd zijn om zich tijdens de plaatsopneming te laten vergezellen van hun advocaat en [betrokkene 3], zijnde hun bouwkundig adviseur of een andere door cliënten aan te wijzen derde die verstand heeft van bouwkundige zaken;
subsidiair: te bepalen dat uitsluitend de procespartijen vergezeld van hun advocaten tijdens de oplevering aanwezig mogen zijn;
II. te verklaren door recht dat de wederpartij aansprakelijk is voor de (verdere) schade die cliënten lijden c.q. nog gaan lijden als gevolg van de in het verzoek omschreven weigering;
III. de wederpartij te veroordelen om de kosten van de deskundige te betalen voorzover deze door bovenomschreven weigering is veroorzaakt.
[Verweerster] heeft vervolgens bij brief van 19 december 1997 een tegenverzoek ingediend en verzocht:
primair: de koopovereenkomst d.d. 8 mei 1996 te ontbinden met veroordeling van de tegenpartij in de kosten en de boete van 10% over de koopsom van ƒ 190.000,--, en
subsidiair: te bepalen dat bij de plaatsopneming alleen partijen, inclusief de echtgenoot van [verweerster] en hun rechtskundige raadslieden aanwezig kunnen zijn.
De Kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 24 december 1997 bepaald dat er spoedig een nieuwe dag dient te worden vastgesteld voor het onderzoek van de benoemde deskundige en dat partijen, de echtgenoot van [verweerster], hun gemachtigden, [betrokkene 1] als aannemer, en verder niemand daarbij aanwezig mogen zijn, de deskundige verzocht zijn kosten, door [eiser] c.s. te betalen, apart te begroten, het vonnis van 5 november 1997 gehandhaafd, en hetgeen bij de brieven van 15 en 19 december 1997 meer of anders verzocht afgewezen.
Bij brief van 3 februari 1998 heeft [verweerster] een nieuw verzoek ingediend en verzocht bij vonnis, voorzoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
A. de koopovereenkomst d.d. 28 mei 1996 te ontbinden;
B. [eiser] c.s. te veroordelen tot betaling:
(1) van de overeengekomen boete ad ƒ 19.600,-- en
(2) van de proceskosten.
De Kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 1 april 1998 de vordering van [verweerster], zoals geformuleerd bij de brief van 3 februari 1998, afgewezen, bepaald dat [eiser] c.s. de deskundige dient te benaderen opdat deze een nieuwe dag zal vaststellen voor zijn onderzoek, conform de vonnissen van 5 november 1997 en 24 december 1997, deze vonnissen gehandhaafd, en iedere verdere beslissing aangehouden.
Vervolgens hebben [eiser] c.s. bij brief van 12 mei 1998 hun verzoek aangevuld en verzocht:
a. om de wederpartij te veroordelen tot betaling van de overeengekomen boete die (na matiging) in redelijkheid begroot kan worden op ƒ 50.000,--, te vermeerderen met een (eveneens gematigde) boete ad ƒ 2.000,-- per dag, vanaf 13 mei 1998 tot aan de datum van de oplevering, welke betalingen alle dienen te geschieden rechtstreeks aan cliënte en wel tegen bewijs van kwijting;
b. de wederpartij te veroordelen om medewerking te verlenen aan de bouwkundige oplevering door [betrokkene 2] van de bovenwoning, op straffe van een dwangsom van ƒ 50.000,--, die eerst verschuldigd is binnen zeven dagen, althans een door de Kantonrechter in goede justitie te bepalen termijn, na betekening van het in deze te wijzen vonnis;
c. de wederpartij te veroordelen om eveneens binnen zeven dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, de cliënten in eigendom toebehorende goederen terug te geven, zijnde 30 kratten met lege frisdrankflesjes, 4 blauwe kunststof tafels met het merk Grosfilex en de daarbij behorende 15 kunststof blauwe stoelen, zulks op straffe van een dwangsom van ƒ 500,-- per dag, indien de wederpartij in gebreke blijft om aan dit vonnis gehoor te geven.
Nadat de deskundige op 7 juli 1998 zijn deskundigenbericht had uitgebracht, hebben [eiser] c.s. hun eis gewijzigd en onder meer aangevuld met de vordering tot betaling door [verweerster] van (a) de gevorderde boete ad ƒ 19.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 september 1997, subsidiair vanaf 1 mei 1998, meer subsidiair vanaf 23 september 1998, en (b) de gevorderde boete ad ƒ 138.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 mei 1998, subsidiair vanaf 21 juli 1998, meer subsidiair vanaf 23 september 1998.
De Kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 21 oktober 1998:
- voor recht verklaard dat de koopovereenkomst van partijen d.d. 28 mei 1996 is ontbonden door de daartoe strekkende verklaring namens [eiser] c.s. bij brief van 21 juli 1998;
- de vorderingen over en weer tot betaling van ƒ 19.000,-- met rente terzake van de contractuele boete ex art. 12 lid 3 van het koopcontract afgewezen;
- de zaak naar de rol verwezen opdat [verweerster] bij akte zal kunnen reageren op de bij brief van 12 mei 1998 door [eiser] c.s. ingestelde vorderingen, en
- iedere verdere beslissing aangehouden.
Ter rolzitting van 18 november 1998 heeft [verweerster] haar eis voorwaardelijk vermeerderd en gevorderd:
primair: de vordering van [eiser] c.s. ex artikel 12 lid 2 van de koopovereenkomst af te wijzen, en
subsidiair: [eiser] c.s. te veroordelen bij wege van boete tot betaling van een bedrag van ƒ 242.250,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 november 1998.
[Eiser] c.s. hebben hun vordering van 23 september 1997 tot opheffing van het beslag ingetrokken.
Bij eindvonnis van 17 februari 1999 heeft de Kantonrechter:
- [verweerster] veroordeeld om tegen bewijs van kwijting aan [eiser] c.s. te betalen een boete, gematigd tot ƒ 20.000,--;
- [verweerster] veroordeeld om aan [eiser] c.s. als tegemoetkoming in diens proceskosten, in het bijzonder het salaris van zijn gemachtigde, een bedrag van ƒ 2.500,-- te betalen en bepaald dat partijen voor het overige ieder de eigen proceskosten moeten betalen, en
- afgewezen hetgeen over en weer door partijen meer of anders is gevorderd dan bij dit vonnis en de vorige vonnissen in deze zaak is toegewezen.
Bij herstelvonnis van 28 april 1999 heeft de Kantonrechter het dictum van zijn vonnis van 17 februari 1999 in die zin verbeterd dat:
- [verweerster] wordt veroordeeld om binnen zeven dagen na de betekening van het vonnis aan [eiser 1] goederen terug te geven die in de bovenwoning waren opgeslagen, te weten: dertig kratten met lege frisdrankflesjes en vier tafels en vijftien stoelen, alle van blauwe kunststof en van het merk Grosfilex;
- [verweerster] wordt veroordeeld om aan [eiser 1] een dwangsom van ƒ 250,-- te betalen voor elke dag dat zij in gebreke blijft met de volledige nakoming van deze veroordeling tot afgifte, en
- bepaald dat er boven het bedrag van ƒ 10.000,-- geen dwangsom meer wordt verbeurd.
Tegen de vonnissen van 1 april 1998, 21 oktober 1998, 17 februari 1999 en 28 april 1999 heeft [verweerster] hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Middelburg. [Eiser] c.s. hebben een incidentele vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het vonnis van de Kantonrechter van 17 februari 1999 ingesteld.
Na verweer door [verweerster] heeft de Rechtbank bij vonnis van 23 februari 2000 in het incident het vonnis van de Kantonrechter van 17 februari 1999 uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de hoofdzaak naar de rol verwezen voor voortprocederen.
[Eiser] c.s. hebben incidenteel hoger beroep ingesteld en gevorderd het vonnis van de Kantonrechter van 17 februari 1999 voor zover [verweerster] daarbij is veroordeeld tot betaling van een bedrag van ƒ 20.000,--, te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, [verweerster] te veroordelen tot betaling aan hen van een bedrag van ƒ 50.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 mei 1998, subsidiair vanaf 21 juli 1998, meer subsidiair vanaf 22 maart 2000.
Bij vonnis van 20 december 2000 heeft de Rechtbank in het principaal appel [verweerster] niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep tegen het vonnis van de Kantonrechter van 1 april 1998, alsmede [verweerster] niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep tegen het vonnis van de Kantonrechter van 21 oktober 1998 voorzover daarbij is geappelleerd van in dat vonnis gegeven eindbeslissingen en dat vonnis voor het overige bekrachtigd. Voorts heeft de Rechtbank in het principaal en het incidenteel appel het vonnis van de Kantonrechter van 17 februari 1999 bekrachtigd.
Het vonnis van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de Rechtbank hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot verwijzing van de zaak ter verdere behandeling en beslissing naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten die zijn vermeld in de conclusie van de Procureur-Generaal onder 1.
3.2 In dit geding hebben [eiser] c.s., voorzover in cassatie van belang, gevorderd dat [verweerster] wordt veroordeeld tot betaling van een, door hen tot ƒ 50.000,-- gematigde, boete ingevolge art. 12 lid 2 van de koopovereenkomst. De Kantonrechter heeft in zijn eindvonnis [verweerster] veroordeeld om aan [eiser] c.s. een boete, gematigd tot ƒ 20.000,--, te betalen. Daartoe overwoog de Kantonrechter in rov. 3.8 onder meer:
"Er mag niet minder worden toegekend dan schadevergoeding op grond van de wet. [Eiser 1] heeft weliswaar gerefereerd aan zijn werkelijk geleden schade als matigingsgrond, maar heeft geen bedrag genoemd. Naar billijkheid begroot kan de vermogensschade van [eiser 1] niet groter zijn dan ƒ 20.000,--. Terzijde wordt hierbij opgemerkt, dat het bezigen van de werkelijk geleden schade als matigingsgrond door [eiser 1], ervan uitgaat dat de gevorderde boete in de plaats treedt van schadevergoeding op grond van de wet. Hieruit volgt dan weer (...) dat [verweerster] dus niet een afzonderlijke vordering tot schadevergoeding wegens verzuim van de zijde van [eiser 1] heeft te verwachten."
In hoger beroep heeft de Rechtbank dit vonnis bekrachtigd.
3.3 Bij de beoordeling of en in hoeverre de beperkte boete dient te worden gematigd, is de Rechtbank uitgegaan van het volgende. Ook in hoger beroep hebben [eiser 1] c.s. de hoogte van de boete en het niet verder willen nmatigen daarvan, gesteld in het licht van de door hen werkelijk geleden schade. Nu de daaraan door de Kantonrechter in zijn eindvonnis gewijde passage in hoger beroep niet is bestreden, gaat ook de Rechtbank ervan uit dat [eiser] c.s. de boete in de plaats gesteld willen zien van de schadevergoeding, voorzien in art. 12 lid 2 van het koopcontract, zodat [verweerster] een vordering uit dien hoofde niet meer behoeft te verwachten (rov. 3.7).
3.4 De in middel 1 aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.5.1 Onderdeel 2.1 keert zich tegen rov. 3.7. Het voert aan dat uit de stukken van het geding ondubbelzinnig volgt, dat [eiser] c.s. uitsluitend aanspraak hebben willen maken op de contractuele boete ingevolge art. 12 lid 2 van de overeenkomst, en dat hetgeen met betrekking tot de schade is aangevoerd, uitsluitend tot doel heeft gehad om te voorkomen dat de rechter tot onder de minimumgrens van art. 6:94 lid 1 BW ( de schadevergoeding op grond van de wet) zou matigen. De alinea's 57 en volgende van de memorie van antwoord moeten worden gezien als klacht tegen de desbetreffende passage in rov. 3.8 van het eindvonnis van de Kantonrechter, aldus het onderdeel.
3.5.2 De gedingstukken laten geen andere uitleg toe dan dat [eiser] c.s. in hoger beroep hebben betwist dat zij, door de boete te matigen, hebben beoogd deze gelijk te stellen aan de door hen werkelijk geleden schade en aldus het andersluidende oordeel van de Kantonrechter in rov. 3.8 hebben bestreden. In het licht hiervan is het oordeel van de Rechtbank dat [eiser] c.s. in hoger beroep het standpunt hebben ingenomen, de boete te willen matigen tot het bedrag van hun werkelijke schade onbegrijpelijk.
3.5.3 Uit het voorafgaande volgt dat de hiervoor in 3.5.1 weergegeven klacht van onderdeel 2.1 gegrond is en de overige in onderdeel 2 van het middel aangevoerde klachten geen bespreking behoeven.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van de Rechtbank te Middelburg van 20 december 2000;
verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] c.s. begroot op € 710,71 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, H.A.M. Aaftink, D.H. Beukenhorst en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 20 december 2002.