ECLI:NL:HR:2002:AE8927

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02187/01
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen veroordeling voor openlijk geweld tegen politieambtenaren

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waarin de verdachte is veroordeeld voor openlijk geweld tegen politieambtenaren en een politievoertuig. De feiten dateren van 17 februari 2000, toen de verdachte samen met anderen op het Korvelplein in Tilburg geweld heeft gepleegd. Dit geweld bestond uit het gooien van stenen naar politieambtenaren en een politievoertuig. De verdachte heeft in hoger beroep betoogd dat zijn handelen niet kan worden gekwalificeerd als geweld in de zin van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht, omdat hij niet voldoende kracht zou hebben aangewend om het rechtsgoed in gevaar te brengen.

De Hoge Raad heeft kennisgenomen van de argumenten van de verdachte en de conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal, die tot verwerping van het beroep heeft geconcludeerd. De Hoge Raad oordeelt dat het Gerechtshof terecht heeft vastgesteld dat het gepleegde geweld, zoals in de tenlastelegging is bewezen, ook bestond uit het dreigend toelopen op het politievoertuig met stenen in de hand. De Hoge Raad concludeert dat het Hof de term 'geweld' correct heeft uitgelegd en dat het verweer van de verdachte niet opgaat.

Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het cassatieberoep, omdat er geen gronden zijn gevonden die tot vernietiging van de bestreden uitspraak zouden moeten leiden. De beslissing van het Gerechtshof blijft daarmee in stand, en de verdachte blijft veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een geldboete.

Uitspraak

26 november 2002
Strafkamer
nr. 02187/01
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 23 mei 2001, nummer 20/001921-00, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
1.1. Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Breda van 18 april 2000 - de verdachte ter zake van "openlijk en met verenigde krachten geweld plegen tegen personen en goederen" veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede een geldboete van ƒ 750,--, subsidiair vijftien dagen hechtenis.
1.2. Het verkorte arrest en de aanvulling daarop als bedoeld in art. 365a, lid, Sv zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2.2. De Hoge Raad heeft kennis genomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de
plaatsvervangend Procureur-Generaal.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het begrip "geweld" in de zin van art. 141 (oud) Sr en dat het Hof heeft verzuimd op een dienaangaand gevoerd verweer te beslissen.
3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 17 februari 2000 te Tilburg tezamen en in vereniging met anderen op de openbare weg, het Korvelplein, openlijk met verenigde krachten geweld heeft gepleegd tegen politieambtenaren en een politievoertuig, welk geweld bestond uit het gooien of smijten van stenen tegen dat politievoertuig en uit het gooien en/of smijten van stenen in de richting van die politieambtenaren en dat politievoertuig en het met stenen in de hand dreigend toelopen op dat politievoertuig en/of die politieambtenaren."
3.3. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman aldaar het volgende verweer gevoerd:
"Maar ook al zou hij stenen in zijn handen hebben gehad, dan nog is dat niet een uitoefening van geweld (...). Hij heeft dan nog geen zodanige kracht aangewend dat het rechtsgoed daardoor in gevaar gebracht wordt. Zelfs niet als hij met één van zijn armen een achterwaartse beweging heeft gemaakt. Dat levert hoogstens een poging tot bijvoorbeeld mishandeling op, maar niet het voltooide delict van art. 141 Sr."
3.4. Uit de gebezigde bewijsmiddelen heeft het Hof kunnen afleiden dat het gepleegde geweld, zoals overeenkomstig de tenlastelegging is bewezenverklaard, ook bestond uit het "met stenen in de hand dreigend toelopen op dat politievoertuig en/of die politieambtenaren". Blijkens die bewijsmiddelen heeft het Hof immers onder meer vastgesteld dat uit een groep personen stenen naar dat politievoertuig werden geworpen en dat de verdachte met twee stenen in zijn handen in de richting van het desbetreffende politievoertuig is gelopen en daarbij met zijn rechterhand een bovenhandse achterwaartse beweging met een steen heeft gemaakt. Het Hof heeft terecht geoordeeld dat het hiervoor aangehaalde gedeelte uit de bewezenverklaring "geweld" oplevert als bedoeld in het hier toepasselijke art. 141 (oud) Sr, in welke zin die term in de tenlastelegging en bewezenverklaring kennelijk is gebezigd. Voorzover het middel tegen dat oordeel opkomt, faalt het.
3.5. Uit hetgeen hiervoor onder 3.4 is overwogen volgt dat het Hof het in het middel bedoelde en hiervoor onder 3.3 weergegeven verweer slechts had kunnen verwerpen, zodat 's Hofs verzuim om op dat verweer uitdrukkelijk te beslissen niet tot cassatie behoeft te leiden.
3.6. Het middel is dus tevergeefs voorgesteld.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster en A.M.J. van Buchem-Spapens, in bijzijn van de waarnemend-griffier I.W.P. Verboon, en uitgesproken op 26 november 2002.