ECLI:NL:HR:2002:AE8831
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- G.J.M. Corstens
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- J.P. Balkema
- B.C. de Savornin Lohman
- Rechtspraak.nl
Ontuchtige handelingen met minderjarigen door verdachte
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 oktober 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1953, was eerder veroordeeld voor ontucht met zijn nichtje en werd opnieuw beschuldigd van ontuchtige handelingen met een ander nichtje, dat op het moment van de feiten nog geen zestien jaar oud was. Het Hof had de verdachte veroordeeld tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van 140 uren, in plaats van een gevangenisstraf van drie maanden. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat, mr. M.R. Tierie, een middel van cassatie heeft voorgesteld.
De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld. De eerste klacht betrof de motivering van de bewezenverklaring door het Hof. De Hoge Raad oordeelde dat, hoewel de bewijsmiddelen niet expliciet waren aangeduid, dit niet in de weg stond aan de toereikendheid van de motivering. De tweede klacht richtte zich op de vraag of de ontuchtige handelingen met de slachtoffers in nagenoeg dezelfde periode hebben plaatsgevonden. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de verklaringen van de slachtoffers niet onbegrijpelijk had opgevat en dat de klachten feitelijke grondslag misten.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, omdat er geen gronden aanwezig waren voor cassatie. De uitspraak van het Hof bleef daarmee in stand, en de verdachte werd veroordeeld tot onbetaalde arbeid voor de ontuchtige handelingen die hij had gepleegd.