ECLI:NL:HR:2002:AE8803

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01050/01 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallen van beklag na overlijden van klager in cassatieprocedure

In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure waarbij de Hoge Raad zich buigt over de vraag of een beklag ex artikel 116, derde lid, en artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan worden voortgezet na het overlijden van de klager. De klager, geboren in 1942, had klaagschriften ingediend met betrekking tot in beslag genomen voorwerpen. De Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage had op 17 april 2001 twee beschikkingen gegeven, waarin het beklag gegrond werd verklaard voor bepaalde in beslag genomen stukken. Echter, na het overlijden van de klager op 7 augustus 2001, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de wet geen voorziening kent voor de behandeling van een beklag na het overlijden van de klager. Dit betekent dat het beklag als vervallen moet worden beschouwd. De Hoge Raad vernietigt de bestreden beschikking van de rechtbank en verklaart dat het beklag is vervallen. De uitspraak werd gedaan op 26 november 2002 door de Hoge Raad der Nederlanden, waarbij de vice-president en twee raadsheren aanwezig waren. De beslissing is genomen in raadkamer en openbaar uitgesproken.

Uitspraak

26 november 2002
Strafkamer
nr. 01050/01 B
HJH/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op de beroepen in cassatie tegen twee beschikkingen van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, van 17 april 2001, beide met het kenmerk "RK00/1427 en RK00/1432", op een beklag als bedoeld in artikel 116, derde lid, Sv en art. 552a, Sv gedaan door:
[Klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1942, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden beschikkingen
1.1. Het dictum van de eerste beschikking (hierna: beschikking I) luidt:
"De rechtbank verklaart de klaagschriften ex artikel 116, derde lid, en artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering gegrond voor wat betreft de in voormelde bijlage genoemde categorie A, te weten nummers 1 tot en met 1875 en voor wat betreft de volgende nummers van de in voormelde bijlage genoemde categorie B, te weten nummers 1879 en 1880, 1884 tot en met 1888, 1890 en 1891, 1949 tot en met 1951, 1953 en 1978. De rechtbank gelast de teruggave van de voornoemde stukken aan klager."
1.2. Het dictum van de tweede beschikking (hierna: beschikking II) luidt:
"De rechtbank verklaart het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering gegrond voor wat betreft de volgende nummers van de in voormelde bijlage genoemde categorie B, te weten nummers 1876 tot en met 1878, 1881 tot en met 1883, 1889, 1892 tot en met 1948, 1952 en 1954 tot en met 1977 en gelast de teruggave van voornoemde stukken aan klager."
1.3. Blijkens de schriftuur is het beroep van de Officier van Justitie alleen gericht tegen beschikkig I. Die beschikking is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Officier van Justitie. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden beschikking zal vernietigen en zal verstaan dat het beklag is vervallen.
3. Procesgang
Het ging in deze zaak om twee, door klager en diens raadsman afzonderlijk ingediende klaagschriften, die beide betrekking hebben op dezelfde - onder klager in beslaggenomen - voorwerpen en strekken tot teruggave daarvan aan klager. De Rechtbank heeft op dat beklag een drietal beschikkingen gegeven. Bij elk dier beschikkingen is het beklag voor wat betreft telkens in die beschikkingen met name aangeduide stukken, gegrond verklaard. De eerste beschikking dateert van 22 januari 2001. Daartegen is geen beroep ingesteld. De twee andere beschikkingen (beschikking I en II) dateren van 17 april 2001.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden beschikking
Blijkens een aan de Hoge Raad overgelegd, door de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Leiden gewaarmerkt afschrift van een akte van overlijden, is klager aldaar op 7 augustus 2001 overleden. Nu de wet geen voorziening kent voor de behandeling van een beklag ingevolge art. 116, derde lid, Sv of art. 552a e.v. Sv na overlijden van de klager, moet een dergelijk beklag geacht worden door dat overlijden te zijn vervallen.
5. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat het middel geen bespreking behoeft en dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden beschikking (beschikking I);
Verstaat dat het beklag voor wat betreft de in het dictum van die beschikking genoemde stukken is vervallen.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster en J.P. Balkema, in bijzijn van de waarnemend-griffier I.W.P. Verboon, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 november 2002.