ECLI:NL:HR:2002:AE8803
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- Rechtspraak.nl
Vervallen van beklag na overlijden van klager in cassatieprocedure
In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure waarbij de Hoge Raad zich buigt over de vraag of een beklag ex artikel 116, derde lid, en artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan worden voortgezet na het overlijden van de klager. De klager, geboren in 1942, had klaagschriften ingediend met betrekking tot in beslag genomen voorwerpen. De Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage had op 17 april 2001 twee beschikkingen gegeven, waarin het beklag gegrond werd verklaard voor bepaalde in beslag genomen stukken. Echter, na het overlijden van de klager op 7 augustus 2001, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de wet geen voorziening kent voor de behandeling van een beklag na het overlijden van de klager. Dit betekent dat het beklag als vervallen moet worden beschouwd. De Hoge Raad vernietigt de bestreden beschikking van de rechtbank en verklaart dat het beklag is vervallen. De uitspraak werd gedaan op 26 november 2002 door de Hoge Raad der Nederlanden, waarbij de vice-president en twee raadsheren aanwezig waren. De beslissing is genomen in raadkamer en openbaar uitgesproken.