ECLI:NL:HR:2002:AE8740
Hoge Raad
- Cassatie
- D.G. van Vliet
- C.B. Bavinck
- J.C. van Oven
- Rechtspraak.nl
Cassatie over motorrijtuigenbelasting en het gelijkheidsbeginsel
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 9 juli 2001, waarin het Hof de uitspraak van de Inspecteur heeft bevestigd. Belanghebbende had over het tijdvak van 27 oktober 1998 tot en met 26 januari 1999 een bedrag van f 774 aan motorrijtuigenbelasting voldaan en verzocht om teruggaaf van f 147. Dit verzoek werd door de Inspecteur afgewezen, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof oordeelde dat de wetgever met de overgangsregeling van 18 december 1987, Stb. 580, een beschermende werking heeft willen creëren voor bepaalde houders van kentekenbewijzen, maar dat deze regeling niet van toepassing was op belanghebbende. Het Hof concludeerde dat er geen sprake was van vergelijkbare gevallen en dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalde. Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld en twee middelen aangevoerd, maar de Hoge Raad oordeelde dat het eerste middel niet tot cassatie kon leiden, omdat belanghebbende niet in het verleden het vertrouwen had gekregen dat zij onder de beschermende werking van de wet zou vallen. Ook het tweede middel faalde, omdat het oordeel van het Hof geen blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad verklaarde het beroep ongegrond en achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 11 oktober 2002 door de Hoge Raad, met D.G. van Vliet als voorzitter en de raadsheren C.B. Bavinck en J.C. van Oven.