ECLI:NL:HR:2002:AE8524

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
1343
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • E. Korthals Altes
  • P.J. van Amersfoort
  • J.C. van Oven
  • A.R. Leemreis
  • C.J.J. van Maanen
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over onteigening en schadeloosstelling in het kader van bestemmingsplan Regentesse/Valkenboskwartier Zuid Tweede Herziening

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 september 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een onteigeningskwestie tussen de gemeente 's-Gravenhage en een particuliere eigenaar, aangeduid als [verweerder]. De gemeente had de onteigening van onroerende zaken gevorderd ten behoeve van het bestemmingsplan Regentesse/Valkenboskwartier Zuid Tweede Herziening. De Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage had op 1 augustus 2000 de onteigening vervroegd uitgesproken en een voorschot op de schadeloosstelling vastgesteld. In een later vonnis van 4 juli 2001 werd de schadeloosstelling verder vastgesteld, wat leidde tot het cassatieberoep van de gemeente.

De Hoge Raad heeft het cassatieberoep van de gemeente verworpen. De gemeente had geklaagd over het oordeel van de Rechtbank dat de gedeeltelijke bewoning door [verweerder] van het onteigende als uitgangspunt genomen moest worden. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank niet had miskend dat voor vergoeding van bijkomende schade alleen plaats is indien deze schade rechtstreeks en noodzakelijk door het verlies van de zaak lijdt. De klachten van de gemeente over de bewijslast en de motivering van de Rechtbank werden eveneens verworpen. De Hoge Raad bevestigde dat de Rechtbank niet verplicht was om op alle door de gemeente aangevoerde argumenten afzonderlijk in te gaan.

De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van de Onteigeningswet en de beoordeling van schadevergoeding in onteigeningsprocedures. De beslissing benadrukt de rol van de rechter in het vaststellen van de schadeloosstelling en de voorwaarden waaronder schadevergoeding kan worden toegewezen. De kosten van het geding in cassatie werden aan de zijde van [verweerder] begroot op € 1.651,88, inclusief verschotten en salaris.

Uitspraak

Nr. 1343
Hoge Raad der Nederlanden
Derde Kamer
27 september 2002
AB
Arrest
in de zaak van
de gemeente 's-Gravenhage,
zetelend te 's-Gravenhage,
eiseres tot cassatie,
advocaat: mr. P.S. Kamminga,
tegen
[verweerder],
wonende te 's-Gravenhage,
verweerder in cassatie,
advocaat: mr. J.P. van den Berg.
1. Geding in feitelijke instantie
1.1. Nadat de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de Rechtbank) bij beschikking van 17 maart 2000 op daartoe strekkend verzoek van de gemeente 's-Gravenhage (hierna: de Gemeente) op de voet van artikel 54a van de Onteigeningswet een rechter-commissaris en een drietal deskundigen had benoemd, heeft de Gemeente bij exploit van 9 mei 2000 verweerder in cassatie (hierna: [verweerder]) doen dagvaarden voor de Rechtbank en ter uitvoering van het bestemmingsplan Regentesse/Valkenboskwartier Zuid Tweede Herziening (Valkenbos-Zuid I), gevorderd de vervroegd uit te spreken onteigening ten behoeve van de Gemeente van de onroerende zaken [a-straat 1] en [a-straat 2] te 's-Gravenhage, van welke onroerende zaken [verweerder] als eigenaar is aangewezen, alsmede de vaststelling van de aan [verweerder] uit te keren schadeloosstelling.
1.2. Bij vonnis van 1 augustus 2000, welk vonnis op 22 september 2000 is ingeschreven in de openbare registers, heeft de Rechtbank de gevorderde onteigening vervroegd uitgesproken, het voorschot op de [verweerder] toekomende schadeloosstelling vastgesteld op f 106.785 en een dag voor de nederlegging van het deskundigenrapport bepaald.
1.3. Bij het thans bestreden vonnis van 4 juli 2001 heeft de Rechtbank, voorzover in cassatie van belang, de schadeloosstelling voor [verweerder] vastgesteld op f 158.500, waarin begrepen het reeds betaalde voorschot van f 106.785, en op een rente van 4,5% per jaar over f 51.715 sedert 22 september 2000 tot de dag van het vonnis, de Gemeente veroordeeld tot betaling aan [verweerder] van het bedrag van f 51.715 en de hiervoor genoemde rente, te vermeerderen met de wettelijke rente over de som daarvan, vanaf de dag van het vonnis tot de dag der voldoening. Het vonnis is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
2.1. De Gemeente heeft tegen het vonnis van 4 juli 2001 beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. [verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.
2.3. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk doen toelichten door hun advocaten. De advocaat van [verweerder] heeft gedupliceerd.
2.4. De Advocaat-Generaal Th. Groeneveld heeft op 31 mei 2002 geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In onderdeel I van het middel klaagt de Gemeente over het oordeel van de Rechtbank dat gedeeltelijke bewoning door [verweerder] van het onteigende als uitgangspunt genomen moet worden. Volgens de Gemeente heeft de Rechtbank aldus oordelend miskend dat voor vergoeding van bijkomende schade wegens verlies van eigen gebruik als woning van het onteigende slechts dan plaats is indien de desbetreffende schade aan te merken is als schade die de eigenaar rechtstreeks en noodzakelijk door het verlies van zijn zaak lijdt in de zin van artikel 40 Onteigeningswet. De klacht mist feitelijke grondslag, nu de Rechtbank noch in voormeld oordeel, noch ook overigens in haar vonnis waarvan beroep, de in de klacht bedoelde regel heeft miskend.
3.2. De klacht van onderdeel I dat de Rechtbank miskend heeft dat een onteigende ingevolge het bepaalde bij artikel 177 (thans artikel 150) van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering de bewijslast draagt van zijn stelling dat hij het onteigende zelf bewoonde, faalt eveneens. In het onteigeningsgeding is, in aanmerking genomen de aard van dat geding, waarin de rechter met behulp van deskundigen zelfstandig het bedrag van de schadeloosstelling vaststelt, artikel 150 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering niet onverkort van toepassing.
3.3. De klachten van onderdeel I dat de Rechtbank onvoldoende gemotiveerd tot haar oordeel is gekomen dat ervan moet worden uitgegaan dat [verweerder] het onteigende bewoonde, falen eveneens. De Rechtbank was niet gehouden om op de door de Gemeente aangevoerde argumenten - als in het onderdeel geciteerd - ten betoge dat [verweerder] elders woonde, afzonderlijk in te gaan.
3.4. De ondelen II en III falen op de gronden, vermeld in de punten 2.2.4 tot en met 2.2.7, 2.3.2 en 2.3.3 van de conclusie van de Advocaat-Generaal.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt de Gemeente in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 286,88 aan verschotten en op € 1365 aan salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter en de raadsheren P.J. van Amersfoort, J.C. van Oven, A.R. Leemreis en C.J.J. van Maanen, en door de raadsheer A. Hammerstein uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 september 2002.