ECLI:NL:HR:2002:AE8461
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Herrmann
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- H.A.M. Aaftink
- D.H. Beukenhorst
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Cassatie over bevoegdheid in waterleidinglijstprocedure
In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door TWM Beheer B.V. en TWM Gronden B.V. (hierna: TWM c.s.) tegen Brabant Water N.V., voorheen N.V. Waterleidingmaatschappij Oost-Brabant. De zaak betreft een lijstprocedure op basis van artikel 28 van de Waterleidingwet, waarbij Brabant Water TWM c.s. had gedagvaard voor de Rechtbank te 's-Hertogenbosch. TWM c.s. hebben de vordering bestreden en zich beroepen op de onbevoegdheid van de Rechtbank. In reconventie vorderden zij een verklaring voor recht dat zij geen 'eigenaar van een waterleidingbedrijf' zijn in de zin van de Waterleidingwet, en dat Brabant Water daarom niet bevoegd was om een vordering tegen hen in te stellen.
De Rechtbank heeft in een vonnis van 30 juni 2000 de vordering van Brabant Water tot nihil verminderd, maar zich onbevoegd verklaard voor de reconventionele vorderingen van TWM c.s. Het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft in hoger beroep het vonnis van de Rechtbank gedeeltelijk bekrachtigd en gedeeltelijk vernietigd. TWM c.s. hebben vervolgens cassatie ingesteld tegen het arrest van het Hof.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 18 oktober 2002 het beroep in cassatie verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat de lijstprocedure een bijzondere rechtsgang is die niet onder de algemene regels van het burgerlijk procesrecht valt. De Hoge Raad concludeerde dat de wetgever bij de invoering van de Waterleidingwet een specifieke procedure voor ogen had, die niet rechtstreeks onder de bepalingen van de Onteigeningswet valt. De Hoge Raad heeft TWM c.s. in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld.