ECLI:NL:HR:2002:AE8455
Hoge Raad
- Cassatie
- G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- H.A.M. Aaftink
- A. Hammerstein
- P.C. Kop
- Rechtspraak.nl
Internationaal privaatrechtelijke bepalingen inzake zeerecht en beslaglegging op zeeschepen
In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, gaat het om een geschil tussen United Towing en Micoperi Offshore over de verhaalbaarheid van een vordering op een schip, de Micoperi 7000. United Towing had op 20 maart 1990 conservatoir beslag gelegd op het schip ter verzekering van een zeerechtelijke vordering. De Hoge Raad verwijst naar een eerder arrest van 12 september 1997, waarin het Gerechtshof te 's-Gravenhage een eerdere uitspraak had vernietigd en de zaak had verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam. In de memorie na verwijzing heeft United Towing haar eis aangepast en vorderingen ingesteld tegen Micoperi Offshore, die deze vorderingen betwistte.
De Rechtbank te Rotterdam heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de vraag of de vordering verhaalbaar is op het schip, beoordeeld moet worden aan de hand van de Wet van 18 maart 1993, die bepalingen bevat over internationaal privaatrecht met betrekking tot zeerecht en binnenvaartrecht. De Hoge Raad bevestigt dat de IPR-wet Zeerecht eerbiedigende werking heeft en dat United Towing vóór de inwerkingtreding van deze wet een verhaalsrecht had volgens het toen geldende Nederlands internationaal privaatrecht. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep van Micoperi Offshore en oordeelt dat de kosten van het geding in cassatie voor rekening van Micoperi Offshore komen.
De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de interpretatie van de IPR-wet Zeerecht en de werking daarvan in relatie tot eerder geldende rechtsregels. De zaak benadrukt de noodzaak om bij beslaglegging op zeeschepen rekening te houden met zowel het recht van de vlagstaat als het recht dat de vordering beheerst. De Hoge Raad heeft de zaak in het openbaar behandeld en de uitspraak is gedaan op 13 december 2002.