ECLI:NL:HR:2002:AE8215
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Herrmann
- J.B. Fleers
- H.A.M. Aaftink
- D.H. Beukenhorst
- P.C. Kop
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de toewijsbaarheid van buitenlandse beslagkosten in een civiele procedure
In deze zaak heeft de vennootschap naar Zweeds recht, Infrasonik AB, een cassatieprocedure aangespannen tegen Roestvrijstaal Apparatenfabriek N.V. De zaak betreft een geschil dat zijn oorsprong vindt in een vordering van RAF tegen Infrasonik, waarbij RAF een bedrag van ƒ 636.230,49 vorderde, vermeerderd met rente en kosten. Infrasonik heeft de vordering bestreden en een exceptie van onbevoegdheid ingediend. De Rechtbank te Breda verklaarde zich bevoegd en heeft Infrasonik bij vonnis van 1 september 1998 veroordeeld tot betaling van een bedrag van ƒ 561.712,57, vermeerderd met rente. Infrasonik ging in hoger beroep bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat de vonnissen van de Rechtbank gedeeltelijk bekrachtigde en gedeeltelijk vernietigde. Infrasonik heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen het arrest van het Hof, waarbij het Hof onder andere de toewijsbaarheid van buitengerechtelijke kosten en beslagkosten heeft beoordeeld.
De Hoge Raad heeft in deze zaak geoordeeld dat de in België gemaakte beslagkosten onder de te liquideren kosten kunnen worden gerekend en toegewezen. De Hoge Raad verwerpt het beroep van Infrasonik en oordeelt dat de klachten van Infrasonik niet tot cassatie kunnen leiden. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 22 november 2002, waarbij de kosten van het geding in cassatie zijn toegewezen aan RAF, begroot op nihil. De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekte tot verwerping van het beroep, wat door de Hoge Raad is gevolgd.