ECLI:NL:HR:2002:AE8192

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C01/080HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R. Herrmann
  • H.A.M. Aaftink
  • D.H. Beukenhorst
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over verdeling van inboedelgoederen in nalatenschap en schadevergoeding

In deze zaak heeft eiseres tot cassatie, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.G.E. de Vries, de maatschap, vertegenwoordigd door mr. M.A. Leijten, gedagvaard voor de Rechtbank te Amsterdam. Eiseres vorderde onder andere de verdeling van inboedelgoederen uit de nalatenschap van erflaatster, met een dwangsom voor het geval de maatschap niet binnen vijf dagen na betekening van het vonnis zou handelen. Daarnaast vorderde zij schadevergoeding voor materiële en immateriële schade, alsook ontbinding van een overeenkomst uit 1996. De maatschap heeft de vorderingen bestreden. De Rechtbank heeft de zaak naar de rol verwezen voor een akte aan de zijde van eiseres en verdere beslissingen aangehouden. Eiseres heeft hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 16 november 2000 het vonnis van de Rechtbank gedeeltelijk heeft vernietigd en de subsidiaire vorderingen van eiseres heeft afgewezen. Eiseres heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen het arrest van het Hof. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en eiseres in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten in de middelen niet tot cassatie konden leiden, omdat zij geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling aan de orde stelden.

Uitspraak

22 november 2002
Eerste Kamer
Nr. C01/080HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres], wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. R.G.E. de Vries,
t e g e n
[Verweerster], gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. M.A. Leijten.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - heeft bij exploit van 24 september 1997 verweerster in cassatie - verder te noemen: de maatschap - gedagvaard voor de Rechtbank te Amsterdam en - na wijzigingen en vermeerderingen van eis - gevorderd bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor zover de wet zulks toelaat:
primair: de maatschap te veroordelen om binnen vijf dagen na de betekening van het in deze te wijzen vonnis de inboedelgoederen in de nalatenschap van [erflaatster] te verdelen conform hetgeen tussen partijen was en is overeengekomen en waarvan [eiseres] aan de maatschap volmacht had verstrekt en wel op verbeurte van een direct opeisbare dwangsom van ƒ 1.000,-- per dag, voor iedere dag dat in strijd met dit gebod wordt gehandeld;
subsidiair: de maatschap te veroordelen om aan [eiseres] te voldoen een bedrag, wegens materiële en immateriële schade op grond van de in de dagvaarding genoemde gronden verschuldigd, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, verhoogd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot die der algehele voldoening;
meer subsidiair: voorwaardelijk, voor het geval de Rechtbank van mening is dat het primair of subsidiair gevorderde niet kan worden toegewezen, de ontbinding uit te spreken van de overeenkomst d.d. 7 februari 1996 tussen de negen erfgenamen en de notaris;
meer meer subsidiair: voor het geval de Rechtbank geen algehele ontbinding van de overeenkomst d.d. 7 februari 1996 wenst uit te spreken, partiële ontbinding uit te spreken van de overeenkomst d.d. 7 februari 1996, en wel met betrekking tot de litigieuze kavels 251, 338, 394, 413 en 529 onder de last dat de betreffende inboedelgoederen alsnog teruggegeven dienen te worden, en onder de last aan de notaris deze gemelde kavels alsnog reglementair, conform hetgeen bepaald is in de overeenkomst d.d. 7 februari 1996, binnen vijf dagen na de betekening van het in deze te wijzen vonnis te verdelen, zulks op straffe van verbeurte van een direct opeisbare dwangsom van ƒ 1.000,-- per dag dat in strijd met dit gebod wordt gehandeld;
meer meer meer subsidiair: voor het geval rechtens zou komen vast te staan dat de notaris geen partij bij de overeenkomst d.d. 7 februari 1996 is, de notaris te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van schadevergoeding terzake van materiële en immateriële schade, geleden en in de toekomst nog te lijden, uit hoofde van de in de dagvaarding genoemde gronden verschuldigd, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
en in alle gevallen tevens:
de maatschap te veroordelen:
a. om binnen vijf dagen na de betekening van het in deze te wijzen vonnis, aan [eiseres] te voldoen terzake van vergoeding van haar immateriële schade een bedrag van ƒ 20.000,--; en
b. om de maatschap te verbieden zich grievend over [eiseres] en/of haar echtgenoot uit te laten, en
c. te verklaren voor recht dat de maatschap de eventueel in de toekomst optredende schade als gevolg van het wijzigen van het testament of andere represailles van de vader van [eiseres] vergoed dient te worden door de maatschap, en
d. de maatschap te veroordelen tot het schriftelijk rectificeren van de door de maatschap gewekte schijn dat [eiseres] en/of haar echtgenoot in strijd met de gemaakte afspraken zou handelen, dan wel anderszins op onredelijke wijze de afwikkeling van de boedelscheiding frustreert of gefrustreerd heeft/hebben en aan de mede-erfgenamen en vruchtgebruikers schriftelijk mede te delen dat de opgetreden vertraging geheel voortvloeit uit een door de maatschap zelf gemaakte fout, geheel buiten de schuld van [eiseres] of haar echtgenoot en dat correcte zonder nadere stappen van derden volledig op de weg van de maatschap en binnen diens bevoegdheid moest liggen en lag en dat de maatschap daar de volle verantwoordelijkheid voor draagt en dat de maatschap alle meerkosten zelf zal dragen,
e. alles en wel op verbeurte van een direct opeisbare en niet voor matiging vatbare boete van ƒ 5.000,-- per keer/dag dat de maatschap dat verbod overtreedt dan wel met de uitvoering daarvan in gebreke blijft.
De maatschap heeft de vorderingen bestreden.
De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 21 juli 1999 de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte aan de zijde van [eiseres] en iedere verdere beslissing aangehouden.
Tegen dit tussenvonnis heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam. De maatschap heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 16 november 2000 heeft het Hof in principaal en in incidenteel appel het vonnis waarvan beroep ten aanzien van hetgeen de Rechtbank heeft overwogen met betrekking tot de schade in verband met de splitsing (rov. 10 en 11 van dit vonnis) vernietigd; in zoverre opnieuw rechtdoende heeft het Hof de subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen van [eiseres] afgewezen en het bestreden vonnis voor het overige bekrachtigd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De maatschap heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de maatschap begroot op € 286,88 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink en D.H. Beukenhorst, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 22 november 2002.