ECLI:NL:HR:2002:AE8178

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C01/038HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • H.A.M. Aaftink
  • D.H. Beukenhorst
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van Schiphol voor schade na verkeersongeluk

In deze zaak gaat het om een verkeersongeluk dat plaatsvond op 20 oktober 1992, waarbij eiser, een motorrijder, en een werknemer van Schiphol, [betrokkene 1], betrokken waren. Eiser heeft ernstige verwondingen opgelopen en heeft Schiphol gedagvaard voor de Rechtbank te Haarlem, waarbij hij aansprakelijkheid voor de schade eiste. De Rechtbank heeft in een tussenvonnis van 31 maart 1998 de provisionele vordering afgewezen en in de hoofdzaak een comparitie van partijen gelast. Bij eindvonnis van 21 september 1999 heeft de Rechtbank de vorderingen van eiser toegewezen. Schiphol heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 12 oktober 2000 het vonnis heeft vernietigd en Schiphol aansprakelijk heeft gesteld voor 25% van de schade van eiser.

Eiser heeft cassatie ingesteld tegen het arrest van het Hof. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Hof buiten de rechtsstrijd van partijen is getreden door te oordelen dat eiser door rood licht heeft gereden, terwijl Schiphol dit niet als grond voor eigen schuld had aangevoerd. De Hoge Raad heeft het arrest van het Gerechtshof vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling. Tevens is Schiphol veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekte tot vernietiging van het bestreden arrest en verwijzing naar een ander Hof. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de eigen schuld van eiser in deze zaak op 75% moet worden vastgesteld, wat betekent dat Schiphol gehouden is voor 25% bij te dragen in de schade van eiser. De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen voor een nieuwe beoordeling van het beroep op eigen schuld van eiser.

Uitspraak

22 november 2002
Eerste Kamer
Nr. C01/038HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser], wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt,
t e g e n
N.V. LUCHTHAVEN SCHIPHOL, gevestigd te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. M.J. Schenck.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploit van 5 november 1997 verweerster in cassatie - verder te noemen: Schiphol - gedagvaard voor de Rechtbank te Haarlem en gevorderd bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. te verklaren voor recht dat Schiphol jegens [eiser] aansprakelijk is voor alle door hem geleden en te lijden schade voortvloeiende uit het ongeval van 20 oktober 1992, en voorts Schiphol te veroordelen tot betaling van schadevergoeding op te maken bij staat;
b. Schiphol te veroordelen - bij provisioneel (tussen-)vonnis - te betalen aan [eiser] bij wege van voorschot een bedrag van ƒ 75.000,--, zoals door [eiser] voorzover nodig bij incidentele conclusie van eis zal worden verzocht.
Schiphol heeft de vorderingen bestreden.
De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 31 maart 1998 in het incident de provisionele vordering afgewezen en in de hoofdzaak een comparitie van partijen gelast en bij tussenvonnis van 14 juli 1998 [eiser] tot bewijslevering toegelaten. Na enquête en contra-enquête heeft de Rechtbank bij eindvonnis van 21 september 1999 de vorderingen van [eiser] toegewezen.
Tegen het eindvonnis heeft Schiphol hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 12 oktober 2000 heeft het Hof het vonnis waarvan beroep vernietigd en opnieuw rechtdoende:
- voor recht verklaard dat Schiphol jegens [eiser] aansprakelijk is voor 25% van de door [eiser] geleden en te lijden schade, voortvloeiende uit het ongeval van 20 oktober 1992;
- Schiphol veroordeeld tot betaling aan [eiser] van 25% van deze schade, op te maken bij staat.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Schiphol heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar een ander Hof.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten en omstandigheden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.1 - 1.5. Kort gezegd gaat het om een verkeersongeluk dat op 20 oktober 1992 plaatsvond op een van werkende verkeerslichten voorziene T-splitsing, waarbij [eiser] als bestuurder van een motorfiets en een werknemer van Schiphol, een zekere [betrokkene 1], als bestuurder van een bedrijfsauto van Schiphol, betrokken waren. [Eiser] heeft door het ongeluk ernstige verwondingen opgelopen.
3.2 [Eiser] heeft de hiervoor in 1 vermelde vorderingen ingesteld. Aan deze vorderingen heeft [eiser] primair ten grondslag gelegd dat [betrokkene 1] door rood licht is gereden en subsidiair dat, indien het primaire standpunt niet bewezen zou kunnen worden, [betrokkene 1] bij het oprijden van de splitsing onvoldoende voorzichtigheid heeft betracht en/of de splitsing in strijd met art. 14 RVV heeft geblokkeerd. De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 14 juli 1998 [eiser] toegelaten tot het bewijs van zijn stelling dat [betrokkene 1] het rode licht genegeerd heeft en zich in strijd met de verkeerslichtenregeling op het splitsingsvak heeft bevonden. Hierop hebben getuigenverhoren plaatsgevonden, waarbij onder meer [eiser] als partij-getuige is gehoord. De Rechtbank heeft in haar eindvonnis van 21 september 1999 [eiser] geslaagd geoordeeld in het hem opgedragen bewijs en het gevorderde toegewezen als hiervoor in 1 vermeld. Op het hoger beroep van Schiphol tegen het eindvonnis, heeft het Hof dat vonnis vernietigd en opnieuw rechtdoende Schiphol - onder meer - veroordeeld tot betaling van 25% van de door [eiser] ten gevolge van het ongeval geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat.
3.3 Het Hof heeft in rov. 4.8 overwogen dat uitgangspunt moet zijn dat hetgeen [eiser] als partijgetuige heeft verklaard geen bewijs te zijnen voordele kan opleveren indien geen aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanige essentiële punten betreffen dat zij de partijverklaring voldoende geloofwaardig maken. De hiertegen in onderdeel 1 aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.4 Het Hof heeft niet door [eiser] bewezen geacht dat [betrokkene 1] door rood licht is gereden. Het Hof heeft vervolgens de subsidiaire grondslag van de vorderingen van [eiser] onderzocht en geoordeeld dat [betrokkene 1] bij het oprijden van de splitsing onvoldoende voorzichtigheid heeft betracht en aldus jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld (rov. 5.3). In rov. 5.4 van het bestreden arrest heeft het Hof overwogen dat Schiphol een beroep heeft gedaan op eigen schuld aan de zijde van [eiser], erin bestaande dat hij een rood stoplicht heeft genegeerd en de splitsing met onverminderde snelheid is opgereden. Bij de beoordeling van dit beroep op eigen schuld heeft het Hof in rov. 5.5 als volgt geoordeeld:
"Het beroep op eigen schuld van [eiser] gaat op en zelfs in aanzienlijke mate. Aangenomen moet worden dat [eiser] door rood licht is gereden. Het niet-slagen in meerbedoeld bewijs en het door beide partijen als uitgangspunt genomen feit dat de verkeerslichten goed functioneerden impliceert dat [betrokkene 1] niet door rood maar door groen licht is gereden en [eiser] dus door rood licht. Voorts moet worden aangenomen dat de door [eiser] gemaakte fout in sterk overwegende mate aan de door [eiser] geleden schade heeft bijgedragen. Het hof stelt de eigen schuld van [eiser] op 75%, met het gevolg dat Luchthaven Schiphol gehouden is voor 25% bij te dragen in de schade van [eiser]. Nu de billijkheid geen aanleiding geeft voor een andere verdeling zal de vordering in deze zin worden toegewezen."
3.5 Onderdeel 2 klaagt in de eerste plaats erover dat het Hof door aldus te overwegen, is getreden buiten de rechtsstrijd van partijen. De klacht slaagt. Anders dan het Hof heeft overwogen, heeft Schiphol blijkens de gedingstukken het beroep op eigen schuld aan de zijde van [eiser] slechts gegrond op de stelling dat [eiser] de splitsing met onverminderde snelheid is opgereden en niet mede op de stelling dat [eiser] door rood licht is gereden.
De overige klachten van het onderdeel behoeven na het voorgaande geen behandeling meer. Na verwijzing zal opnieuw het beroep van Schiphol op eigen schuld van [eiser] dienen te worden onderzocht. Ook onderdeel 3, dat is gericht tegen de mate waarin door het Hof met de eigen schuld van [eiser] rekening is gehouden, kan buiten behandeling blijven.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 12 oktober 2000;
verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt Schiphol in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 326,94 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, H.A.M. Aaftink, D.H. Beukenhorst en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 22 november 2002.