ECLI:NL:HR:2002:AE8157

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
36463
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • L. Monné
  • A.R. Leemreis
  • C.J.J. van Maanen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aanslag inkomstenbelasting en buitengewone lasten

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, waarin de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997 werd verminderd. De belanghebbende had een aanslag ontvangen op basis van een belastbaar inkomen van ƒ 130.480, maar na bezwaar werd deze aanslag door de Inspecteur gehandhaafd. Het Hof verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond en verlaagde de aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 128.813. De uitspraak van het Hof is aan het arrest gehecht.

De Hoge Raad beoordeelt de vraag of de betalingen die de belanghebbende ter ondersteuning van zijn moeder heeft gedaan, moeten worden aangemerkt als uitgaven tot voorziening in het levensonderhoud van zijn moeder. Het Hof had deze betalingen als zodanig gekwalificeerd, en de Hoge Raad oordeelt dat dit oordeel geen blijk geeft van een onjuiste opvatting van de relevante wetgeving. De Hoge Raad wijst erop dat de opvatting dat uitgaven in geld alleen kunnen worden aangemerkt als deze rechtstreeks aan de ondersteunde worden gedaan, onjuist is.

De Hoge Raad concludeert dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten en verklaart het beroep van de Staatssecretaris ongegrond. Dit arrest is uitgesproken op 27 september 2002 door de raadsheren L. Monné, A.R. Leemreis en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma. Van de Staat wordt een griffierecht geheven van € 327.

Uitspraak

Nr. 36.463
27 september 2002
wv
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 21 juli 2000, nr. 00/00316, betreffende na te melden aan X te Z opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 130.480, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 128.813. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris van Financiën heeft beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar ter financiële ondersteuning van zijn moeder enkele te haren name staande rekeningen betaald. Voor het Hof was in geschil of de betalingen moeten worden gerangschikt onder de tot de buitengewone lasten van belanghebbende behorende uitgaven tot voorziening in het levensonderhoud van zijn moeder. Het Hof heeft die vraag bevestigend beantwoord, en daartoe onder meer redengevend geoordeeld dat de betalingen zijn aan te merken als betalingen in geld in de zin van artikel 46, lid 1, letter a, onder 2°, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.
3.2. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste opvatting van voormeld artikel. De in het middel verdedigde opvatting dat van uitgaven in geld in de zin van die bepaling slechts sprake kan zijn wanneer de betalingen rechtstreeks aan de ondersteunde worden gedaan, is onjuist (vgl. HR 22 maart 2002, nr. 36679, BNB 2002/169).
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren A.R. Leemreis en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 27 september 2002.
Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 327.