ECLI:NL:HR:2002:AE8147

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
37215
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • E. Korthals Altes
  • L. Monné
  • P.J. van Amersfoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting en het vertrouwensbeginsel

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 1 juni 2001, betreffende een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting. De naheffingsaanslag, ter hoogte van ƒ 36.600, werd opgelegd aan belanghebbende na de verkrijging van een onroerende zaak, vergezeld van een boete van ƒ 3660. Na bezwaar tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikking, werden deze door de Inspecteur gehandhaafd. Belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft belanghebbende cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof.

De Hoge Raad behandelt de middelen die door belanghebbende zijn ingediend. Een van de belangrijkste punten in deze zaak betreft de aankondiging van de Staatssecretaris van Financiën en de Minister van Economische Zaken over een wetswijziging die betrekking heeft op de vrijstelling van overdrachtsbelasting. Belanghebbende stelt dat hij op basis van deze aankondiging in rechte te beschermen vertrouwen heeft dat de vrijstelling zou worden verleend voor de verkrijging die in 1999 heeft plaatsgevonden. De Hoge Raad oordeelt echter dat deze aankondiging enkel betrekking heeft op een toekomstige wetswijziging en geen rechtens te honoreren vertrouwen kan wekken dat de belastingdienst in afwachting van deze wijziging een beleid zal voeren alsof deze al van kracht is.

De Hoge Raad concludeert dat de ingediende middelen niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad acht het niet nodig om verder te motiveren, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De proceskosten worden niet toegewezen, en de Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond. Dit arrest is uitgesproken op 27 september 2002 door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.

Uitspraak

Nr. 37.215
27 september 2002
AF
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 1 juni 2001, nr. BK-00/01641, betreffende na te melden naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is ter zake van de verkrijging van een onroerende zaak een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 36.600 aan enkelvoudige belasting, alsmede een boete van ƒ 3660. De naheffingsaanslag en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In de Memorie van toelichting op het wetsvoorstel fiscale structuurversterking hebben de Staatssecretaris van Financiën en de Minister van Economische Zaken aangekondigd dat aan artikel 15, lid 1, aanhef en letter q, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer een nadere uitwerking zal worden gegeven, in die zin dat van een structuurverbetering sprake zal zijn als de verkregen landerijen - andere dan ten behoeve van de glastuinbouw - niet meer dan tien kilometer afliggen van reeds in bezit zijnde landerijen (Kamerstukken II 1997/98, 25 688, nr. 3, blz. 19). Die nadere uitwerking heeft plaatsgehad bij Koninklijk Besluit van 14 december 2000, Stb. 565, waarbij aan het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer artikel 6a werd toegevoegd, welk besluit op 1 januari 2001 in werking is getreden.
3.2. Voorzover het eerste middel strekt ten betoge dat belanghebbende aan voormelde aankondiging het in rechte te beschermen vertrouwen kon ontlenen dat met betrekking tot de onderwerpelijke verkrijging, die heeft plaatsgevonden in het jaar 1999, de vrijstelling zou worden verleend, faalt het middel, omdat die aankondiging uitsluitend betrekking heeft op een bij algemene maatregel van bestuur tot stand te brengen nadere uitwerking van een wetsartikel, en zodanige aankondiging niet het in rechte te honoreren vertrouwen kan wekken dat de belastingdienst in afwachting van de totstandkoming van die algemene maatregel van bestuur een beleid zal voeren als ware deze reeds van kracht.
3.3. De middelen kunnen voor het overige evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren L. Monné en P.J. van Amersfoort, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 27 september 2002.