ECLI:NL:HR:2002:AE7862

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
37362
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • E. Korthals Altes
  • L. Monné
  • P.J. van Amersfoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aftrekbaarheid van kosten voor het organiseren van congressen in de inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 29 mei 2001, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997. De Inspecteur had een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 89.382, welke aanslag na bezwaar door de Inspecteur werd gehandhaafd. Het Hof verklaarde het beroep van belanghebbende gegrond, vernietigde de uitspraak van de Inspecteur en verlaagde de aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 88.319. Belanghebbende ging in cassatie tegen deze uitspraak.

In cassatie werd vastgesteld dat belanghebbende, als wetenschappelijk hoofdmedewerker bij een universiteit, betrokken was bij het organiseren van congressen en daarvoor kosten had gemaakt. De Inspecteur had deze kosten slechts tot een bedrag van ƒ 3.250 in aftrek toegestaan, verwijzend naar artikel 36, lid 2, letter g, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. De Hoge Raad oordeelde dat de aftrekbeperking in dit artikel enkel betrekking heeft op de kosten van deelname aan evenementen zoals cursussen en congressen, en niet op de kosten die door een organisator van dergelijke evenementen zijn gemaakt.

De Hoge Raad verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, en verwees de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. Tevens gelastte de Hoge Raad dat de Staat het griffierecht van ƒ 160 aan belanghebbende vergoedt. De overige klachten van belanghebbende konden niet tot cassatie leiden, en de Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Nr. 37.362
20 september 2002
wv
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 29 mei 2001, nr. BK-99/30727, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 89.382, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 88.319. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende is in het kader van zijn dienstbetrekking als wetenschappelijk hoofdmedewerker bij een universiteit bestuurslid van een wetenschappelijke vereniging welke periodiek congressen organiseert. Hij is bij het organiseren van een congres en de voorbereiding van de organisatie van een ander congres betrokken geweest en heeft daarvoor kosten gemaakt. De Inspecteur heeft die kosten en de kosten die belanghebbende heeft gemaakt voor het bijwonen van andere congressen slechts in aftrek toegestaan tot het bedrag van ƒ 3250, het bedrag vermeld in artikel 36, lid 2, letter g, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet).
3.2. Voor het Hof heeft belanghebbende betoogd dat de kosten die hij heeft gemaakt in verband met het organiseren van congressen niet vallen onder de aftrekbeperking van artikel 36, lid 2, aanhef en letter g, van de Wet. Het Hof heeft dat betoog verworpen.
3.3. De tegen dit oordeel gerichte klacht slaagt. De tekst van artikel 36, lid 2, letter g, van de Wet bevat in de woorden 'met inbegrip van de desbetreffende reizen en het desbetreffende verblijf' een aanwijzing dat de aftrekbeperking enkel betrekking heeft op de kosten van het deelnemen aan cursussen, congressen, seminars, symposia en dergelijke. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling blijkt niet dat de wetgever tevens de kosten welke door een organisator van een in die bepaling bedoeld evenement als zodanig zijn gemaakt, gedeeltelijk van aftrek heeft willen uitsluiten. Dat ligt ook niet voor de hand omdat die kosten, indien en voorzover daartegenover opbrengsten staan in de vorm van bijdragen van de deelnemers, welke volledig tot de inkomsten uit arbeid van de organisator worden gerekend, op grond van artikel 36, lid 2, aanhef en letter g, of artikel 8a, lid 2, van de Wet bij die deelnemers of hun werkgever reeds aan een aftrekbeperking onderworpen zijn. Dit een en ander leidt tot de conclusie dat kosten van het organiseren van een evenement als bedoeld in artikel 36, lid 2, letter g, van de Wet niet vallen onder de aftrekbeperking.
3.4. De overige klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.5. Gelet op het onder 3.3 overwogene is het beroep gegrond. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, en
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van ƒ 160 (€ 72,60).
Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren L. Monné en P.J. van Amersfoort, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2002.