ECLI:NL:HR:2002:AE7854
Hoge Raad
- Cassatie
- E. Korthals Altes
- L. Monné
- P.J. van Amersfoort
- J.W. van den Berge
- C.J.J. van Maanen
- Rechtspraak.nl
Cassatie over aftrekbaarheid van rente in inkomstenbelasting na teruggave belasting
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 29 januari 2001, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997. De aanslag was opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 229.326. Na bezwaar tegen deze aanslag, handhaafde de Inspecteur de aanslag, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot het cassatieberoep van belanghebbende.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat belanghebbende in de jaren 1994 tot en met 1996 voorlopige aanslagen had ontvangen, die door A B.V. waren betaald. In 1997 ontving belanghebbende teruggaven van belasting en premie over de jaren 1993 tot en met 1996, waarvoor heffingsrente werd vergoed. Belanghebbende betoogde dat de rente die hij in 1997 aan de B.V. had betaald, moest worden aangemerkt als aftrekbare kosten volgens artikel 35 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Het Hof verwierp dit standpunt, omdat belanghebbende niet voldoende had aangetoond dat hij wist dat hij teveel belasting had betaald op het moment van het aangaan van de leningen bij de B.V.
De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof feitelijk van aard was en niet onbegrijpelijk. De Hoge Raad concludeerde dat de rente die belanghebbende had betaald aan de B.V. niet kon worden aangemerkt als aftrekbare kosten, omdat deze niet was gemaakt met het oog op de verwerving van heffingsrente. De Hoge Raad verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 20 september 2002.