ECLI:NL:HR:2002:AE7851

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C01/016HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.H.M. Jansen
  • J.B. Fleers
  • P.C. Kop
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vordering tot betaling en ontbinding borgstellingsovereenkomst

In deze zaak heeft de verweerster in cassatie, de Internationale Nederlanden Bank N.V., eiser tot cassatie, aangeduid als [eiser], gedagvaard voor de Rechtbank te Maastricht. De bank vorderde een betaling van ƒ 200.000,--, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. Eiser heeft de vordering bestreden en in reconventie de ontbinding van de borgstellingsovereenkomst gevorderd, met een schadevergoeding en opheffing van beslag op zijn woning. De Rechtbank heeft in een tussenvonnis een comparitie van partijen gelast en in een eindvonnis de vordering van de bank afgewezen, maar de bank werd wel gelast het beslag op de woning op te heffen. De bank heeft hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waar eiser incidenteel hoger beroep heeft ingesteld tegen de afwijzing van zijn schadevergoeding. Het Hof heeft de vonnissen van de Rechtbank vernietigd en eiser veroordeeld tot betaling aan de bank. Eiser heeft cassatie ingesteld tegen dit arrest van het Hof. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal, die tot verwerping van het beroep strekte, gevolgd. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en eiser in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld.

Uitspraak

20 september 2002
Eerste Kamer
Nr. C01/016HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser], wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. A.R. Sturhoofd,
thans mr. M.W. Scheltema,
t e g e n
INTERNATIONALE NEDERLANDEN BANK N.V., gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. M.V. Polak.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: de bank - heeft bij exploit van 21 oktober 1993 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - gedagvaard voor de Rechtbank te Maastricht en gevorderd bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] te veroordelen tot betaling van ƒ 200.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 10 februari 1993 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede met de buitengerechtelijke kosten ad ƒ 11.938,--, met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding, waaronder die van de gelegde beslagen ad ƒ 419,36.
[Eiser] heeft de vordering bestreden en zijnerzijds in reconventie - na aanvulling van eis - gevorderd de litigieuze borgstellingsovereenkomst te ontbinden, althans ontbonden te verklaren op basis van wanprestatie c.q. wilsgebreken (dwaling) en bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de bank te veroordelen tot betaling van de schade die [eiser] heeft geleden en nog zal lijden, dit alles nader op te maken bij staat en dit alles vermeerderd met de rente en kosten, waaronder de gerechtelijke, alsmede de bank te gebieden op straffe van een dwangsom van ƒ 10.000,-- per dag, dat zij nalatig blijft, het nog resterende beslag op de woning, staande en gelegen aan de [a-straat 1] te [woonplaats], op te heffen en wel onmiddellijk na betekening van het in deze te wijzen vonnis.
De bank heeft in reconventie de vorderingen van [eiser] bestreden.
De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 25 april 1996 een comparitie van partijen gelast en bij tussenvonnis van 6 februari 1997 de zaak naar de rol verwezen teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten omtrent hetgeen in dit vonnis is overwogen.
Bij eindvonnis van 9 april 1998 heeft de Rechtbank in conventie de vordering afgewezen en in reconventie de bank gelast om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis het beslag op voormelde woning op te heffen, op straffe van een dwangsom van ƒ 10.000,-- per dag, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen de vonnissen van 6 februari 1997 en 9 april 1998 heeft de bank zowel in conventie als in reconventie hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. [Eiser] heeft tegen de vonnissen van 25 april 1996, 6 februari 1997 en 9 april 1998, althans voorzover de Rechtbank in reconventie deels diens vordering tot betaling van schadevergoeding heeft afgewezen, incidenteel hoger beroep ingesteld. Daarbij heeft hij gevorderd de drie vermelde vonnissen te vernietigen en opnieuw rechtdoende - onder handhaving van het vonnis van 9 april 1998, zoals in conventie gewezen - de bank te veroordelen:
- tot betaling aan [eiser] van een bedrag van ƒ 101.120,13, vermeerderd met de wettelijke rente over ƒ 10.939,13 sedert 1 januari 1995 en over ƒ 90.181,-- sedert 11 december 1996;
- tot betaling aan [eiser] van de nog bij staat op te maken schade die [eiser] sedert 10 februari 1993 - toen door de bank de met [eiser] afgesloten kredietovereenkomsten rauwelijks werden opgezegd, waardoor een faillissement van de bedrijven van [eiser] niet kon uitblijven - heeft geleden en nog zal lijden, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf voornoemde datum tot de dag der algehele voldoening.
Bij arrest van 19 september 2000 heeft het Hof in conventie en in reconventie de vonnissen van de Rechtbank van 6 februari 1997 en 9 april 1998 vernietigd en opnieuw rechtdoende in conventie [eiser] veroordeeld om aan de bank te betalen het bedrag van ƒ 200.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 10 februari 1993 tot de dag der algehele voldoening, dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en in reconventie de vorderingen van [eiser] afgewezen.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De bank heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de bank begroot op € 2.430,99 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.H.M. Jansen, als voorzitter, J.B. Fleers en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 20 september 2002.