ECLI:NL:HR:2002:AE7703

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00697/02
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam in een strafzaak betreffende opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

Op 22 oktober 2002 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 15 november 1996 was gewezen. De zaak betreft een verdachte die was veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met het verbod van de Opiumwet. De verdachte had een gevangenisstraf van twee maanden opgelegd gekregen, met daarnaast de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door de advocaten mr. J.M. Sjöcrona en mr. D.V.A. Brouwer.

De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens concludeerde dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zou moeten vernietigen en de inleidende dagvaarding nietig zou moeten verklaren. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de stukken van de zaak niet meer beschikbaar waren, waardoor een toetsing van de bestreden uitspraak niet mogelijk was. Om die reden heeft de Hoge Raad besloten de zaak zelf af te doen en de inleidende dagvaarding nietig te verklaren, aangezien de rechter niet in staat zou zijn om te beraadslagen op basis van de tenlastelegging.

In de beslissing heeft de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigd, behoudens het gedeelte waarin het vonnis van de Politierechter was vernietigd. Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt, samen met de raadsheren F.H. Koster en W.A.M. van Schendel, en is uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend-griffier L.J.J. Braber.

Uitspraak

22 oktober 2002
Strafkamer
nr. 00697/02
EW/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 15 november 1996, nummer 23/002925-95, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1972, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 4 augustus 1995 - de verdachte ter zake van "opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd" veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf. Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde straf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. J.M. Sjöcrona en mr. D.V.A. Brouwer, beiden advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen en de inleidende dagvaarding nietig zal verklaren.
3. Beoordeling van de bestreden uitspraak naar aanleiding van het middel en ambtshalve
3.1. Het middel klaagt dat de bestreden uitspraak niet de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen bevat.
3.2. Aan de Hoge Raad zijn op de voet van art. 434, eerste lid, Sv alleen toegezonden het verkorte arrest van het Hof en de akte waarbij het cassatieberoep is ingesteld. Op grond van de door de plaatsvervangend Procureur-Generaal in diens conclusie verstrekte informatie moet worden aangenomen dat de overige stukken in het ongerede zijn geraakt en niet meer beschikbaar zullen komen.
Dat brengt mee dat de bestreden uitspraak in cassatie niet kan worden getoetst. Zij kan daarom niet in stand blijven. De Hoge Raad zal de zaak om doelmatigheidsredenen zelf afdoen en de inleidende dagvaarding nietig verklaren, aangezien na verwijzing of terugwijzing van de zaak de rechter naar wie de zaak zou worden verwezen of teruggewezen niet in staat zou zijn te beraadslagen en beslissen op de grondslag van de tenlastelegging.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, behoudens voorzover daarbij het vonnis van de Politierechter is vernietigd;
Verklaart de inleidende dagvaarding nietig.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend-griffier L.J.J. Braber, en uitgesproken op 22 oktober 2002.