ECLI:NL:HR:2002:AE6876

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00098/02
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen veroordeling voor meerdere strafbare feiten onder de Opiumwet en Wet wapens en munitie

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarbij de verdachte is veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. De verdachte, geboren in Turkije in 1971, was ten tijde van de uitspraak gedetineerd in het Penitentiair Complex Scheveningen. Het Hof had eerder een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaren, met verbeurdverklaring van goederen en onttrekking aan het verkeer.

De Hoge Raad heeft kennisgenomen van de middelen van cassatie die zijn voorgesteld door de raadsman van de verdachte, mr. D. Moszkowicz. De waarnemend Advocaat-Generaal Keijzer heeft geconcludeerd dat het beroep moet worden verworpen. De Hoge Raad heeft de bewezenverklaring van het Hof beoordeeld, waarbij het Hof had vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 september 1999 tot en met 1 februari 2000 opzettelijk hennep had verkocht en bewerkt. De verdediging voerde aan dat de term 'bewerken' niet van toepassing was, omdat er geen scheikundige verandering in de samenstelling van de hennep had plaatsgevonden.

De Hoge Raad oordeelde dat het verzuim van het Hof om op het verweer te beslissen niet tot cassatie leidde, omdat het Hof het verweer had kunnen verwerpen. De Hoge Raad concludeerde dat de term 'bewerken' in de context van de Opiumwet moet worden begrepen in de normale spraakgebruik, en dat het mengproces van verschillende soorten hennep door de verdachte als 'bewerken' kan worden aangemerkt. Uiteindelijk verwierp de Hoge Raad het beroep, omdat geen van de middelen tot cassatie konden leiden en er geen grond was voor ambtshalve vernietiging van de uitspraak.

Uitspraak

15 oktober 2002
Strafkamer
nr. 00098/02
IV/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 22 juni 2001, nummer 22/002731-00, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedatum] 1971, ten tijde van de bestreden uitspraak gedetineerd in het Penitentiair Complex Scheveningen "De Kantelberg" te 's-Gravenhage.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 9 oktober 2000, voorzover aan 's Hofs oordeel onderworpen, - de verdachte ter zake van 2. "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A van de Opiumwet gegeven verbod", 3. "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd", 4 en 5. "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, onder B van de Opiumwet gegeven verbod,
meermalen gepleegd", 6. "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II" en "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III" en "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie", 7. "handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie", 8. "poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen", 9. "diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen", 10. "medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven of beroofd houden" en 11. primair "een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het verblijven in Nederland, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk is, terwijl het feit wordt begaan door een persoon die daarvan een beroep of gewoonte maakt" veroordeeld tot tien jaren gevangenisstraf met verbeurdverklaring zoals in het arrest omschreven, alsmede met onttrekking aan het verkeer zoals in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D. Moszkowicz, advocaat te 's-Hertogenbosch, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal Keijzer heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
2.2. De Hoge Raad heeft kennis genomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de waarnemend Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof onder 4 ten onrechte heeft bewezenverklaard dat de verdachte materiaal bevattende hennep heeft bewerkt, althans dat het Hof heeft verzuimd op een verweer dienaangaande te beslissen.
3.2. Ten laste van de verdachte is op grond van de dienovereenkomstig luidende tenlastelegging onder 4 bewezenverklaard dat:
"hij op tijdstippen in de periode 1 september 1999 tot en met 1 februari 2000 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en bewerkt hoeveelheden van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;"
3.3. Het Hof heeft deze bewezenverklaring onder meer doen steunen op een proces-verbaal van 17 april 2000, opgemaakt door M.R. Berghuis en S. Schaap, beiden hoofdagent van politie Haaglanden, dat - voorzover thans van belang - als verklaring van de verdachte inhoudt:
"Buitenwiet kost zo'n ƒ 1.000,00 per kilo en binnenwiet kost zo'n ƒ 5.800,00 à ƒ 6.000,-- soms ƒ 6.200,-- per kilo. Ik mixte buitenwiet met binnenwiet.(...) Ik verkocht de wiet onder andere aan koffieshop [A] op de [b-straat] en aan
[C] op de [d-straat]."
3.4. Blijkens de zich bij de stukken bevindende pleitnota heeft de raadsman ter terechtzitting van het Hof van 8 juni 2001 onder meer het volgende verweer gevoerd:
"De Rechtbank heeft met betrekking tot feit 4 bewezen geacht dat cliënt weed heeft bewerkt. Nu impliceert de term "bewerken" dat er een scheikundige verandering in de samenstelling van de substantie wordt gebracht. Daarvan is in de onderhavige zaak geen sprake. Cliënt heeft erkend dat hij weed van mindere kwaliteit mixte met weed van goede kwaliteit. Deze handeling levert naar mijn mening geen "bewerking" op van hennep."
3.5. Voorzover het middel erover klaagt dat het Hof heeft verzuimd op voormeld verweer een met redenen omklede beslissing te geven, is het terecht voorgesteld, aangezien dit verweer niet van louter feitelijke aard is doch daarin tevens de rechtsvraag aan de orde wordt gesteld of het handelen van de verdachte kan worden aangemerkt als "bewerken" in de zin van de Opiumwet, in welke zin die term in de telastelegging kennelijk is gebezigd.
3.6. Bedoeld verzuim behoeft echter niet tot cassatie te leiden, aangezien het Hof het verweer slechts had kunnen verwerpen. De term "bewerken", zoals deze voorkomt in art. 3 Opiumwet, is - in aanmerking genomen dat noch de tekst van de Opiumwet noch de geschiedenis van die wet iets inhouden omtrent een aan die term toe te kennen specifieke betekenis - te verstaan in de betekenis die daaraan in het normale spraakgebruik toekomt. Nu de gebezigde bewijsmiddelen inhouden dat de verdachte verschillende soorten hennep van uiteenlopende kwaliteit mengde, is in de onderhavige zaak sprake van "bewerken" als bedoeld in art. 3, eerste lid aanhef en onder B, van de Opiumwet.
3.7. Het middel faalt derhalve.
4. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster en A.M.J. van Buchem-Spapens, in bijzijn van de waarnemend-griffier I.W.P. Verboon, en uitgesproken op 15 oktober 2002.