ECLI:NL:HR:2002:AE5650
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- F.H. Koster
- G.J.M. Corstens
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Cassatie over inbeslaggenomen geldbedrag in strafzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 oktober 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1958, was eerder vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie en heling, maar was veroordeeld voor het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. Het beroep in cassatie was gericht tegen de beslissing van het Hof met betrekking tot een inbeslaggenomen geldbedrag van ƒ 201.000,-. De verdachte had verklaard dat dit geld hem niet toebehoorde en dat hij het van een Joegoslaaf had ontvangen. De Advocaat-Generaal Machielse concludeerde dat de Hoge Raad het bestreden arrest zou vernietigen, maar alleen ten aanzien van de beslissing over het geldbedrag, en dat de zaak zou worden verwezen naar een aangrenzend Hof voor herbehandeling.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof op basis van de verklaring van de verdachte had kunnen concluderen dat hij niet als rechthebbende op het in beslag genomen geldbedrag kon worden aangemerkt. De Hoge Raad benadrukte dat de wet de mogelijkheid biedt om inbeslaggenomen voorwerpen ten behoeve van de rechthebbende te bewaren, zelfs als de beslagene niet als rechthebbende kan worden aangemerkt. De Hoge Raad verwierp het beroep, omdat er geen gronden waren voor cassatie en de bestreden uitspraak niet ambtshalve vernietigd hoefde te worden.
Dit arrest is van belang voor de toepassing van artikel 353 van het Wetboek van Strafvordering, dat de rechter de bevoegdheid geeft om beslissingen te nemen over inbeslaggenomen voorwerpen, ook in gevallen van vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging. De uitspraak verduidelijkt de voorwaarden waaronder de bewaring van inbeslaggenomen goederen kan worden gelast, en onderstreept het belang van de herkomst van in beslag genomen geldbedragen in strafzaken.