ECLI:NL:HR:2002:AE5318

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
37214
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.W.G.M. van Brunschot
  • C.B. Bavinck
  • J.C. van Oven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffingsaanslag omzetbelasting en bewijslastverdeling

In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag in de omzetbelasting die aan belanghebbende is opgelegd over de periode van 1 januari 1992 tot en met 31 juli 1996. De naheffingsaanslag bedraagt f 43.306,-- aan enkelvoudige belasting, met een verhoging van 100 procent van de nageheven belasting. De verhoging is bij besluit van de Inspecteur tot 50 procent kwijtgescholden. Na bezwaar tegen de naheffingsaanslag heeft de Inspecteur deze gehandhaafd. Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld bij het Hof, dat het beroep gedeeltelijk gegrond verklaarde en de naheffingsaanslag verlaagde tot f 38.965,-- zonder verhoging. Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris van Financiën hebben cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof.

De Hoge Raad behandelt de middelen die door belanghebbende en de Staatssecretaris zijn voorgesteld. Het eerste middel, dat betrekking heeft op de verdeling van de bewijslast, faalt. Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende de omzet uit speelautomaten niet correct heeft verantwoord. Het tweede middel van belanghebbende faalt eveneens, omdat eerdere controles geen rechtens te beschermen vertrouwen geven dat de omzetten correct zijn verantwoord.

Het middel van de Staatssecretaris wordt ook verworpen. De Hoge Raad oordeelt dat het aan het Hof is om te bepalen in welke mate de verhoging van de naheffingsaanslag dient te worden kwijtgescholden. Het oordeel van het Hof dat volledige kwijtschelding passend is, behoeft geen nadere motivering en is niet onbegrijpelijk. De Hoge Raad concludeert dat er geen termen zijn voor een veroordeling in de proceskosten en verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door de raadsheer F.W.G.M. van Brunschot als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck en J.C. van Oven, in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en is openbaar uitgesproken op 12 juli 2002.

Uitspraak

Nr. 37.214
12 juli 2002
PdM
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z, alsmede het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 maart 2001, nr. P99/334, betreffende na te melden naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1992 tot en met 31 juli 1996 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van f 43.306,-- aan enkelvoudige belasting, met een verhoging van 100 percent van de nageheven belasting, welke verhoging bij besluit van de Inspecteur tot op 50 percent is kwijtgescholden. De naheffingsaanslag en het kwijtscheldingsbesluit zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij gezamenlijke uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gedeeltelijk gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van f 38.965,-- aan enkelvoudige belasting, zonder verhoging.
2. Geding in cassatie
Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
Belanghebbende en de Staatssecretaris hebben over en weer een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de door belanghebbende voorgestelde middelen
3.1. Het eerste middel, dat klaagt over een onjuiste verdeling van de bewijslast, faalt. Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur met de significante stijging van de omzet/opbrengst uit de speelautomaten in de loop van 1996, aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende die omzet/opbrengst vóór 1 augustus 1996 niet tot de juiste bedragen heeft verantwoord en het heeft al hetgeen belanghebbende daartegen heeft ingebracht, gemotiveerd verworpen. Aldus heeft het Hof de bewijslast niet onjuist verdeeld.
3.2. Ook het tweede middel faalt. Aan de omstandigheid dat bij eerdere controles geen opmerkingen zijn gemaakt over de wijze waarop de omzet/opbrengst uit de speelautomaten was verantwoord, kan niet het in rechte te beschermen vertrouwen worden ontleend dat de omzetten/ontvangsten niet tot de juiste bedragen behoren te worden verantwoord.
4. Beoordeling van het door de Staatssecretaris voorgestelde middel
Het middel wordt tevergeefs voorgesteld. Het is aan het hof als rechter die over de feiten oordeelt om zelfstandig te bepalen in welke mate onder de gegeven omstandigheden - waaronder ook de in de ter zake van hetzelfde feitencomplex opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting begrepen verhoging - de in het geding zijnde verhoging dient te worden kwijtgescholden. Het oordeel van het Hof dat volledige kwijtschelding van deze verhoging passend is, behoefde geen nadere motivering dan door het Hof is gegeven en is ook niet onbegrijpelijk.
5. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer F.W.G.M. van Brunschot als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck en J.C. van Oven, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2002.