ECLI:NL:HR:2002:AE5300
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J. Zuurmond
- F.W.G.M. van Brunschot
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- J.C. van Oven
- Rechtspraak.nl
Cassatie over vennootschapsbelasting en fiscale eenheid met dochtermaatschappijen
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X B.V. tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 30 maart 2001, betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1991. De belanghebbende, X B.V., kreeg een aanslag opgelegd van ƒ 2.848.775, welke na bezwaar door de Inspecteur werd gehandhaafd. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de uitspraak van de Inspecteur. Hierop heeft belanghebbende cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris van Financiën diende een verweerschrift in, en de Advocaat-Generaal P.J. Wattel concludeerde op 11 juni 2002 tot ongegrondverklaring van het beroep. De zaak draait om de vraag of de bezittingen en schulden van de dochtermaatschappijen, die op grond van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 aan belanghebbende worden toegerekend, in aanmerking moeten worden genomen voor de heffing van vennootschapsbelasting. De belanghebbende is inwoner van de Nederlandse Antillen, wat complicaties met zich meebrengt voor de Nederlandse heffingsbevoegdheid.
De Hoge Raad oordeelt dat de BRK (Belastingregeling voor het Koninkrijk) in de weg staat aan de Nederlandse heffingsbevoegdheid voor de winst behaald door belanghebbende, maar niet voor de dochtermaatschappijen. De Hoge Raad concludeert dat de middelen falen, omdat de onderlinge schulden en vorderingen van de fiscale eenheid niet in aanmerking worden genomen voor de heffing van vennootschapsbelasting. De uitspraak van het Hof wordt bevestigd, en de Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond. De proceskosten worden niet toegewezen.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, P. Lourens, C.B. Bavinck en J.C. van Oven, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2002.