ECLI:NL:HR:2002:AE5299

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
37072
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.J. Zuurmond
  • F.W.G.M. van Brunschot
  • D.G. van Vliet
  • C.B. Bavinck
  • J.C. van Oven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aanslag vennootschapsbelasting en fiscale eenheid

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X B.V. (thans A N.V.) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 30 maart 2001, betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1991. De belanghebbende had een aanslag opgelegd gekregen van ƒ 7.685.897, welke na bezwaar door de Inspecteur werd gehandhaafd. Het Hof bevestigde deze uitspraak, waarna belanghebbende in cassatie ging. De Staatssecretaris van Financiën diende een verweerschrift in, en de Advocaat-Generaal P.J. Wattel concludeerde tot ongegrondverklaring van het beroep.

De Hoge Raad oordeelt dat de belanghebbende, opgericht op 22 november 1989, aandelen had gekocht in dochtermaatschappijen van B B.V. en dat deze vennootschappen per 1 januari 1990 werden gevoegd in een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. De Inspecteur had de door belanghebbende aan B B.V. verschuldigde rente over een lening niet in aftrek toegelaten voor de periode na de verplaatsing van de werkelijke zetel van B B.V. naar Curaçao. De Hoge Raad bevestigt het oordeel van het Hof dat deze verplaatsing onderdeel uitmaakte van een samenstel van rechtshandelingen, gericht op het creëren van een fiscaal voordelige structuur.

De Hoge Raad concludeert dat de middelen van belanghebbende falen. Het Hof had terecht geoordeeld dat de door belanghebbende aangevoerde zakelijke motieven van ondergeschikt belang waren en dat de renteaftrek in strijd was met de wet. De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond en ziet geen termen voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Hoge Raad der Nederlanden
D e r d e K a m e r
Nr. 37.072
6 december 2002
JMH
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. (thans: A N.V.) te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 30 maart 2001, nr. BK-98/03694, betreffende na te melden aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1991 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 7.685.897, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 11 juni 2002 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende is opgericht op 22 november 1989. Vanaf de oprichting werden alle aandelen gehouden door C NV, opgericht naar Antilliaans recht en gevestigd op Sint Maarten, Nederlandse Antillen, waarvan D enig aandeelhouder was. D was tevens, als enig aandeelhouder van N B.V., middellijk houder van alle aandelen in B B.V..
3.1.2. Belanghebbende heeft op 29 december 1989 van B B.V. de aandelen gekocht in vijf dochtermaatschappijen van B B.V. (hierna te noemen: de K-vennootschappen), waarin de uitzendtak van het concern was ondergebracht. Per 1 januari 1990 zijn de K-vennootschappen met belanghebbende gevoegd in een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting.
3.1.3. Belanghebbende is het voor de aankoop van de K-vennootschappen benodigde bedrag schuldig gebleven aan B B.V. voor een periode van vijf jaar, behoudens verlenging, tegen een rente gelijk aan het promessedisconto van De Nederlandsche Bank plus twee punten. De overeenkomst van geldlening voorziet in de mogelijkheid van boetevrije aflossing. Tot zekerheid heeft B B.V. pandrecht verkregen op de aandelen in de K-vennootschappen; het stemrecht bleef bij belanghebbende. Belanghebbende heeft in 1990, 1991 en 1992 steeds tien procent van haar oorspronkelijke schuld afgelost, in 1993 twintig procent en het restant in 1994. De rente over 1991 bedraagt ƒ 2.067.397, waarvan ƒ 518.569 ziet op het tijdvak 1 oktober 1991 tot en met 31 december 1991.
3.1.4. B B.V. was ten tijde van de verkoop van de aandelen in de K-vennootschappen tevens aandeelhouder in een groep vennootschappen wier bedrijven bestonden uit ingenieursadviesbureaus (hierna: de L-vennootschappen). De aandelen daarin zijn op 30 september 1991 door B B.V. overgedragen aan een dochtermaatschappij van B B.V..
3.1.5. Op 1 oktober 1991 is de leiding van B B.V. verplaatst naar Curaçao, Nederlandse Antillen. Voor de winstbelastingheffing op de Antillen is B B.V. een zogenoemde off shore-vennootschap: voor de door haar genoten rente-inkomsten geldt het verlaagde tarief van artikel 14/14a van de Landsverordening op de Winstbelasting 1940. De fiscale eenheid tussen B B.V. en haar dochtervennootschappen is niet verbroken.
3.1.6. Bij het vaststellen van de aanslag vennootschapsbelasting 1991 van belanghebbende heeft de Inspecteur de door de belanghebbende aan B B.V. verschuldigde rente over de in 3.1.3 vermelde lening niet in aftrek toegelaten voor zover zij betrekking heeft op de periode vanaf 1 oktober 1991.
3.2.1. In het eerste middel komt belanghebbende onder meer op tegen het oordeel van het Hof dat de verplaatsing van de werkelijke zetel van B B.V. naar een jurisdictie waar netto-inkomsten tegen een laag tarief worden belast samen met de overdracht van de K-vennootschappen door B B.V. aan belanghebbende, onderdeel van een samenstel van rechtshandelingen vormde. Dit oordeel kan als van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk in cassatie niet met vrucht worden bestreden. Het behoefde ook niet meer motivering dan daaraan door het Hof gegeven. Het eerste middel faalt daarom in zoverre.
3.2.2. Voorts heeft het Hof geoordeeld dat dit samenstel van rechtshandelingen gericht was op het tot stand brengen van een structuur waarin op fiscaal zo voordelig mogelijke wijze ten behoeve van de uiteindelijke aandeelhouder vermogensbestanddelen zouden worden afgezonderd. Voorzover het eerste middel zich tegen dit oordeel keert, faalt het evenzeer, omdat ook dit oordeel als van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk in cassatie niet met vrucht kan worden bestreden.
3.2.3. Voor zover het eerste middel opkomt tegen het oordeel van het Hof dat het door belanghebbende aangevoerde zakelijke motief, gelegen in het scheiden van de uitzendtak en de ingenieurstak verenigd bij B B.V., van ondergeschikt belang was, faalt het eveneens. Ook dit oordeel kan als van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk in cassatie niet met vrucht worden bestreden.
3.2.4. Voor zover het eerste middel ervan uitgaat dat het Hof verzuimd heeft te onderzoeken of op 29 december 1989, de datum waarop de K-vennootschappen door B B.V. werden overgedragen aan belanghebbende, een vastomlijnd plan bestond tot een zetelverplaatsing van B B.V., mist het feitelijke grondslag. In het in punt 3.2.1 vermelde oordeel van het Hof ligt besloten dat een dergelijk vastomlijnd plan reeds op 29 december 1989 bestond. Het eerste middel faalt mitsdien ook voor het overige.
3.3.1. Voor zover het tweede middel ervan uitgaat dat de door belanghebbende betaalde rente bij B B.V. onderworpen is aan een naar Nederlandse maatstaven redelijk tarief van 16,67%, faalt het omdat niet bepalend is het gemiddelde tarief waarnaar de rente over de gehele looptijd van de lening belast is, maar het tarief waarnaar de rente in de periode na de verplaatsing van de leiding van B B.V. is belast. Uit de uitspraak van het Hof en de stukken van het geding blijkt niet dat in geschil was dat dit tarief naar Nederlandse maatstaven niet als redelijk is aan te merken.
3.3.2. Voor zover het tweede middel zich richt tegen het oordeel van het Hof dat de leningen voor het bereiken van de beoogde herstructurering niet noodzakelijk waren, faalt het omdat de overweging van het Hof dat in het samenstel van rechtshandelingen in zijn geheel bezien, rechtshandelingen zijn begrepen die voor het bereiken van de zakelijke doeleinden niet noodzakelijk zijn, ten overvloede is gegeven. Het Hof heeft immers ook overwogen dat het door belanghebbende aangevoerde zakelijke motief, gelegen in het scheiden van de uitzendtak en de ingenieurstak verenigd bij B B.V., van ondergeschikt belang was. Het Hof heeft hiermee tot uitdrukking gebracht dat het doorslaggevende motief voor het samenhangend geheel van rechtshandelingen gelegen was in de verijdeling van de heffing van vennootschapsbelasting nadat de feitelijke zetel van B B.V. is verplaatst naar Curaçao. Hiervan uitgaande heeft het Hof, mede gezien het hiervoor in punt 3.3.1 overwogene, met juistheid geoordeeld dat aftrek van de rente over de desbetreffende lening in strijd komt met doel en strekking van de wet.
3.3.3. Voor het overige faalt het middel op de gronden zoals vermeld in punt 7.9 van de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3.4. Het derde middel, dat voortbouwt op het eerste en het tweede middel, faalt eveneens en behoeft door de verwerping van deze middelen geen verdere behandeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, C.B. Bavinck en J.C. van Oven, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2002.