ECLI:NL:HR:2002:AE5227
Hoge Raad
- Cassatie
- F.W.G.M. van Brunschot
- D.G. van Vliet
- J.C. van Oven
- Rechtspraak.nl
Navorderingsaanslag vennootschapsbelasting en de motiveringsplicht van het Hof
In deze zaak gaat het om een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting die aan belanghebbende, X B.V., is opgelegd voor het jaar 1994. De aanslag betrof een belastbaar bedrag van f 1763, met een verhoging van de nagevorderde belasting van honderd procent. De Inspecteur verleende echter kwijtschelding voor vijftig procent van deze verhoging. Na bezwaar van belanghebbende heeft de Inspecteur de navorderingsaanslag en de verhoging gehandhaafd. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij het Gerechtshof, dat de uitspraak van de Inspecteur heeft bevestigd. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende cassatie ingesteld.
De Hoge Raad behandelt de grieven van belanghebbende, waarbij het Hof het beroep op het ontbreken van een navordering rechtvaardigend nieuw feit heeft verworpen. De Hoge Raad oordeelt dat de wetenschap van de Inspecteur over de administratieve praktijken van de belastingplichtige niet betekent dat hij elke aangifte uitvoerig moet controleren. Het Hof heeft terecht geoordeeld dat het feit dat in 1998 bleek dat de aangifte een te lage speelautomatenopbrengst bevatte, grond was voor de navordering.
Daarnaast wordt ingegaan op de motiveringsplicht van het Hof met betrekking tot de redelijke termijn van behandeling, zoals vereist door artikel 6, lid 1, van het EVRM. De Hoge Raad concludeert dat belanghebbende geen beroep heeft gedaan op overschrijding van de redelijke termijn en dat de motiveringsklacht van belanghebbende niet kan slagen. De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond en ziet geen termen voor een veroordeling in de proceskosten.